de Volkskrant: Karolien Knols over 'Missen als een ronde vorm'.
Zeker, de dood had ze genoeg afgebeeld gezien in de beeldende kunst. Maar wat ná de dood komt, het rouwen, het missen, hoe je als nabestaanden verder leeft en de overledenen bij je probeert te houden – dat zag Hanne Hagenaars (62) voor het eerst weerspiegeld in een oudemannenonderbroek.
Het was in 1997, tijdens het Festival aan de Werf in Utrecht. Op de tentoonstelling Wat af is, is niet gemaakt stond een werk van Job Koelewijn, Monument van het tijdelijke: een witte onderbroek, opgestijfd, zwart geverfd en op een sokkel geplaatst.
Verbijstering, dat woord gebruikt ze voor wat ze daar, op dat moment, voelde. ‘Het beeld had iets huiselijks en alledaags’, zegt Hagenaars, kunsthistoricus en publicist in haar werkkamer in Amsterdam. ‘En tegelijk wist ik: dit gaat over iets groots. Later vertelde iemand me dat het de onderbroek was die de vader van Koelewijn had gedragen op zijn sterfbed. Een stukje stof dat om zijn dode lichaam had gezeten, door de handen van de kunstenaar was gegaan, en op een tentoonstelling werd gepresenteerd: ik huiverde om er dichtbij te komen, vond het bijna te intiem.’
In haar nieuwe boek Missen als een ronde vorm neemt ze haar eigen ervaringen rond de (vroege) dood van haar moeder als startpunt voor een onderzoek naar hedendaagse kunst die over gedenken gaan. Ze sprak met de makers in hun ateliers, mailde, schreef brieven. Dook in wat wetenschap en literatuur te zeggen hebben over rouw en verlies. Het is een boek geworden dat voorzichtig tast naar inzichten, naar wat kunst en kunstenaars haar kunnen leren – hoogst persoonlijk, en toch universeel.
‘Ik sprak kunstenaars voor wie het verlies van een ouder op jonge leeftijd te groot was om te bevatten, en dacht: hoe kan het dat heb ik dat helemaal niet zo ervaren heb? Na mijn moeders dood werd er nog maar weinig over haar gesproken, mijn vader hertrouwde snel. Als je niet meer over iemand praat, dan verlies je je herinneringen. En als je verdriet niet doorleeft, slaat het zich op in je lichaam en ben je, zoals ik merkte, rond je zestigste opnieuw bezig met verwerken.’
Hoe leef je verder na iemands dood, en hoe geef je verlies en gemis vorm? Dat waren de vragen waarmee Hagenaars op pad ging. Ter plekke liet ze zich leiden door het werk en het verhaal van de kunstenaars.
Zoals dat van Marenne Welten die al twintig jaar in verschillende versies de woonkamer in haar ouderlijk huis schildert, de plek waar ze te horen kreeg dat haar vader was overleden. Pas toen ze met schildersogen naar die kamer keek, vertelt ze Hagenaars, hem schilderde als een onbekende ruimte met een eigen kleur en compositie, verdween de spanning die met dat moment te maken had, en werd het verdriet leefbaar.
Of van Doina Kraal, die na de dood van haar geliefde Joodse oma Lola een installatie maakte van alle nuttige en nutteloze spulletjes uit haar leven, The Survival of The Faintest, met zorg gekozen uit de vijftien inbouwkasten uit haar huis. Losse geborduurde bloemetjes die je in de jaren dertig gratis bij een pakje sigaretten kreeg, een Rennie tegen brandend maagzuur, een gebroken vaas, een wandelstok, plastic boodschappentassen, een eindeloze hoeveelheid potjes en sleutels, een stukje hout dat wellicht ooit nog een nieuwe bestemming kon krijgen. Een hoofdkapje van kantwerk dat het dienstmeisje van de familie droeg toen oma nog jong was en in Duitsland woonde.
Het is een kunstwerk als een ode, vindt Hagenaars, niet alleen aan de oma van Doina Kraal. Het is een ode aan de dingen die iets over het verleden vertellen. ‘Met al die spulletjes’, schrijft ze in haar boek, ‘bouwde oma Lola haar eigen museum, als monument voor de onschuld, een monument dat herinnert aan de tijd toen haar familie nog recht van leven had, waarin de gedachten nog niet bezoedeld waren door de nazi-ideologie.’
Met Kevin Osepa sprak Hagenaars over zijn film La ultima ascension, een film vol mystiek over een hoofdpersoon die moet omgaan met het verlies van zijn broer die in de zee verdronk. Hij wilde een film maken waarin het onmogelijke kon gebeuren: dat een overleden persoon op de een of andere manier terugkomt. ‘Ik ben tijdens het maken van dit boek enorm geraakt door de kunstenaars met een niet-westerse achtergrond. Omdat ze, anders dan wij hier in onze grotendeels ontkerkelijkte samenleving gewend zijn, veel meer leven met het onbenoembare, het spirituele. Door hun verhalen leer ik, als niet-gelovige, om minder te twijfelen aan wat er buiten dit aardse leven is.’
En zo zitten er in Missen als een ronde vorm kunstwerken als een postuum. Kunstwerken waarvan het maken een doel op zich was, de enige manier was om elke ochtend weer op te staan. ‘Zoals de tekeningen die Marieke Hoekstra maakte van haar op 4‑jarige leeftijd overleden zoontje, en die haar hebben geholpen om over hem te praten, ook met haar andere kinderen.’ Prominent zijn ook de kunstwerken die ertoe bijdroegen dat de makers op de een of andere manier meer mededogen kregen met hun ouders, zoals de geborduurde foto’s van de ouders van Berend Strik, of de gigantische quilt die Bas Kosters van de garderobe van zijn vader maakte.