Kunstliefhebber, boekenmaker en schrijver van het eerste uur – een interview met Alex de Vries
Alex de Vries wilde schrijven. Wie zijn bibliografie bekijkt ziet een werkelijk oneindige lijst aan teksten en artikelen, secuur geïnventariseerd en met intrigerende titels als Er is overal begrip voor, maar we begrijpen niets (Soheila Najand over de noodzaak van sociale esthetica 2002), Neben is neven is neffens (Schaalloze tekeningen van Marten Hendriks) of Balsemen wat verloren gaat. Titels die me nieuwsgierig maken. Ook zijn veelzijdigheid wordt dan duidelijk; ik zie rapporten als Kennisdeling is kennis vermenigvuldiging en teksten over mode en nieuwe media en theater.
Om Alex de Vries als persoon te beschrijven kom ik op termen als ’mild’, ’open-minded’, ’loyaal’ en ’trouw’. Als hij eenmaal bevriend is met een kunstenaar of geïnteresseerd is geraakt in het werk, dan blijft hij hem of haar volgen. Zijn allereerste interesse gaat uit naar de maker, en wat er dan ook uit springt zijn de vele kunstenaarsgesprekken. We voeren een gesprek over zijn bijzondere betrokkenheid met kunst en kunstenaars, en uiteraard de eerste jaren van Metropolis M.
—Hanne HagenaarsAlex, je ben een van de medeoprichters van Metropolis M, kun je de ontstaansgeschiedenis van het blad voor ons uit de doeken doen?
—Alex de Vries ‘Het is dit jaar 45 jaar geleden dat ik kunstgeschiedenis ging studeren aan de universiteit van Utrecht. Dat was in 1976 en eerlijk gezegd wist ik niet waar ik aan begon, want ik wilde vooral schrijven. Medestudenten Arjen Kok en Rob Smolders waren zich gaan bemoeien met het universiteitsblad van het kunsthistorisch instituut: een gestencild krantje dat viermaal per jaar uitkwam en waarin professoren en studenten verslag van lopende zaken en hun onderzoek deden, een beetje een veredelde schoolkrant. Ik had vanaf het eerste jaar dat ik studeerde al de ambitie om te publiceren en leverde bij het blad teksten in, zoals een verslag van een excursie naar Berlijn of naar Florence waarin ik vertelde wat ik zoal zag en meemaakte. Arjen en Rob wilden dat instituutsblad omvormen tot een zelfstandig kunsttijdschrift en omdat ik de enige was die zelfstandig kopij aanleverde belden ze mij op of ik met hen de redactie wilde vormen. Ons stond een blad voor hedendaagse kunst voor ogen: iets wat aan de universiteit niet echt een prominente plaats in nam. Het academisch jaar 1978 – 1979, toen ieder nummer nog een andere titel had, geldt in het algemeen als de nulde jaargang van Metropolis M.’
—Hanne Hagenaars:En hoe pakten jullie die professionalisering aan?
—Alex de Vries‘ Wij wisten niets van tijdschrift maken en we deden alles zelf, heel primitief. We hadden een elektrische IBM typewriter waarop drie mogelijkheden zaten: regular,italic en bold. Dus als je iets cursief wilde typen moest je iedere keer het bolletje verwisselen. En typex om fouten wit weg te lakken was onmisbaar. De tekst werd in stroken door ons getikt en die stroken knipten we uit en plakten we in het ontwerp van Arjen en dat werd vervolgens omgezet naar Offset en door Arjen zelf gedrukt bij Pressa Trajectina, een studentendrukkerij. Arjen maakte ook de gezeefdrukte omslagen en de ontwerpen voor de door ons met de hand betekende plastic zakjes waar we de magazines in verzonden. Dat alles in een oplage van 300.Rob had de organisatie in handen en we vergaderden over wat erin moest en wie we daarvoor zouden vragen. We zaten in een jaar met veel ambitie: Sjarel Ex, Els Hoek, Nicolette Gast, Peter de Ruiter waren jaargenoten, allemaal mensen die graag over hun onderzoek wilden publiceren. Carel Blotkamp verzorgde een werkgroep over de beginjaren van De Stijl, en deelonderzoeken werden tot artikelen omgewerkt en publieksvriendelijk geredigeerd. Het aantal medewerkers breidde zich uit. Peter Marijnissen was onze correspondent uit New York maar hij woonde gewoon in Dordrecht, een fictieve reporter die zich oriënteerde op New York.
- Alex de Vries ’Ons streven was om literair te schrijven, zodat niet alleen het onderwerp van belang was maar ook de stijl die je hanteerde. Een nadeel was dat we in Utrecht wat geïsoleerd waren ten opzichte van wat er in de hedendaagse kunstwereld gebeurde; dat speelde zich toch af in Amsterdam. Arjen verhuisde samen met Alied Ottevanger naar Amsterdam en zij kregen aansluiting bij kunstenaarsinitiatieven als W139 en Aorta. Zo ontstond er de mogelijkheid om de actualiteit nauwgezet te volgen en daar verslag van te doen. Alied kwam bij René Daniels en Marlene Dumas over de vloer en publiceerde erover. Tijdens de eerste twee jaargangen werkten we echt als een collectief en waren we zoekende. Vanaf de derde jaargang met Alied als hoofdredacteur kreeg het tijdschrift een focus. In die tijd ben ik gerenommeerde kunstenaars gaan interviewen. Drie grote interviews met Lucassen, Peter Struycken en Woody van Amen. Ik werkte samen met Eveline Vermeulen die het kunsttheoretisch vooronderzoek verrichtte en uitzocht wat hun achtergrond was en hoe we dat werk konden plaatsen. Dan gingen we er samen heen en voerde ik het gesprek en voedde Eveline mij met allerlei informatie.’
—Hanne Hagenaars Kregen jullie ook steun van de universiteit?
—Alex de Vries ‘De eerste jaargang kregen we het budget van het instituutsblad, ik dacht 2000 gulden en daar maakten we zes nummers van. We hadden geen advertenties. We konden niemand betalen, ook de auteurs niet. Het was allemaal non-profit.’
—Hanne Hagenaars Was dat uit nood geboren of zat er ook een idealistische gedachte achter?
—Alex de Vries ‘Uit nood geboren, er was geen geld en we wilden toch graag iets maken. Dat ging alleen met zelfwerkzaamheid en zelfredzaamheid. We gingen wel op zoek naar manieren om dat te veranderen, bijvoorbeeld door met uitgevers te praten en advertenties te werven.’
—Hanne HagenaarsWanneer ging het tijdschrift Metropolis M heten?
—Alex de Vries ‘Vanaf september 1979. Wij deden een werkgroep bij Carel Blotkamp over New York rond de eeuwwisseling. We bedachten dat we naar de kunstwereld zouden kunnen kijken als een soort metropool met allerlei wijken en straten en pleinen. De letter M stond voor magazine. Dat was een leuke toevoeging omdat het ook iets raadselachtigs had en iedereen ook altijd vroeg wat ‘M’ betekende; dan had je meteen gespreksstof. Voordat we het tijdschrift begonnen was er een filmfestival waarop Duitse expressionistische films van Fritz Lang werden vertoond: M – Eine Stadt sucht einen Mörder en Metropolis. We hebben vaak gezegd dat de naam Metropolis M aan die films van Fritz Lang was ontleend maar dat hebben we achteraf verzonnen.Mijn interesse binnen het blad lag vooral bij het interdisciplinaire en ook bij experimenteel theater, zoals Onafhankelijk Toneel en later Discordia; theater waarin toneel en beeldende kunst een gelijkwaardige rol hadden. Als je naar zo’n theatervoorstelling ging, werd je niet bedolven onder tekst maar werd er ook iets inzichtelijk gemaakt met beeld. Daar schreef ik veel over in de tweede jaargang, maar met de nieuwe lijn van de hedendaagse kunst verdween dat meer en meer. Dat leidde uiteindelijk tot mijn vertrek uit de redactie, want ik ging in 1984 bij het Shaffy theater werken omdat ik die belangstelling wilde verdiepen.’
—Hanne Hagenaars Het is wel fascinerend dat je altijd die interesse in het theater en in die mengvormen hebt gehad, maar uiteindelijk toch echt in de beeldende kunst bent beland.
—Alex de Vries Maar de kunstenaars in wie ik echt geïnteresseerd ben hebben altijd die interdisciplinaire kant. Neem bijvoorbeeld Marten Hendriks, over wie ik een monografie schreef. In wezen is hij een schilder, maar hij heeft zich ook met fotografie, film, performances en taalwerken beziggehouden. Hetzelfde geldt voor iemand als herman de vries waar ik nu mee bezig ben. Het tot stand brengen van de wisselwerking tussen disciplines; daar gaat het me om. Geluid, beeld en taal hebben voor mij allemaal dezelfde waarde. Met iemand als Peter Zegveld ben ik daarom ook al dertig jaar in gesprek.
—Hanne Hagenaars Hoe kijk je nu terug op die studie kunstgeschiedenis?
—Alex de Vries ‘Ik heb het niet afgemaakt, omdat ik het schrijven als onafhankelijk auteur veel interessanter vond dan het me schikken naar een academische discipline. Daarover raakte ik ook voortdurend met mijn docenten in discussie. Carel Blotkamp vroeg me waar ik het wél over wilde hebben. ‘Over wat het werk bij mij teweegbrengt’, zei ik dan. ’Ja, dat is niet de bedoeling.’ Maar het sprak hem wel aan omdat hij naast docent ook kunstenaar was. Carel Blotkamp adviseerde me te stoppen met studeren ‘omdat het je in de weg zit om verder te ontwikkelen waar je goed in bent’ – toen hij dat eenmaal had gezegd, heb ik me meteen laten uitschrijven. Binnen de academische normen speelde bronnenonderzoek de hoofdrol en kreeg je als auteur weinig ruimte voor eigen inbreng of interpretatie. Er zat geen sprankje vrijheid in. Dat hele notengedoe negeerde ik en daar kreeg ik ruzie om. Sommige onderdelen van de studie waren zó dogmatisch; dan kreeg je van die naslagwerken waarin per jaartal werd opgesomd wat belangrijk was en dat moest je dan uit je hoofd leren. Dat verdomde ik gewoon.’
—Hanne HagenaarsWat is de belangrijkste invloed van het Shaffy theater geweest?
—Alex de Vries‘Het Shaffy theater was voor mij een belangrijke periode omdat ik elke week het nieuwste van het nieuwste zag van dans, toneel, muziek en film. Het heeft mijn interdisciplinaire denken enorm verdiept. Ik was als een spons die in een emmer werd gegooid en helemaal volgezogen werd met wat er toen aan de hand was. En ik maakte ook het Shaffy bulletin vol gesprekken met de acteurs en andere betrokkenen.’
—Hanne Hagenaars En vervolgens kwam je bij de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem terecht.
—Alex de Vries‘ Ja, noodgedwongen. Shaffy kreeg geen subsidie meer en verdween als dat open platform voor alles wat zich nog niet bewezen had. Ik vind het nog altijd een gemis dat het streven om het interdisciplinaire in elkaar op te lossen is mislukt. Dat er nog altijd in schotjes wordt gedacht, iets wat je ook terug ziet in het subsidiewezen. Ik kwam bij de Hogeschool terecht via het Arnhemse festival Passage Oost Europa, waarvoor ik de publiciteit deed. Tijdens dat festival vroeg directeur Willem Hillenius van de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem of ik niet een afdeling communicatie wilde opzetten. Al die faculteiten — bouwkunst, toneel, dans, conservatorium, beeldende kunst — moesten één instituut gaan vormen. Wat mij interesseerde is waar je inhoudelijk met zo’n gedeeld instituut naartoe wil, en hoe je dat kan laten zien. Ik bedacht om een tijdschrift te maken, De Kunsten, waarin alle afdelingen inzicht konden geven in wat daar aan werk werd gemaakt door docenten en studenten. Ook vroeg ik mensen van buiten om te schrijven, zodat de artikelen voor een breed publiek het lezen waard zouden zijn. Een pilotnummer maakte ik samen met Catharina Haverkamp, een studente van de toneelschool, die een werkstuk maakte over Regels voor de acteur dat zich goed leende voor een tijdschrift-achtige opzet. Verschillende opvattingen over acteren en spelen, de beginselen van de dynamische training, hoe je als acteur fysiek en mentaal traint om een rol te kunnen spelen – kortom de regels van het theatervak. Het was heel inzichtelijk voor medestudenten en ook toepasbaar op andere disciplines. Door samen te werken met Jan Willem den Hartog, hoofddocent van de afdeling Grafisch Ontwerpen werd het steeds anders en opmerkelijk vormgegeven door studenten. Zo kon ik de staf van de school overtuigen dat we het blad konden maken zonder dat het ten koste ging van hun onderwijsbudget.’
—Hanne Hagenaars Hoe ontwikkelde jouw visie op kunst zich in deze tijd?
—Alex de Vries ‘Ik denk dat ik beïnvloed ben door Elly Lamaker die de afdeling Modevormgeving had opgericht en haar fantastische opvatting dat alles wat je deed in je leven in het teken stond van het gebied waarin je werkte. Zij vroeg elke maandagochtend aan de studenten: welke voorstellingen heb je gezien?; welk boek heb je gelezen?; is je iets opgevallen in een tijdschrift?; ben je naar een concert geweest? En daar spraken die studenten dan met elkaar over: wat vond ik van wat ik zag of las en wat betekent dat voor mijn werk?; hoe kan ik dat vertalen naar een idee over kleding of mode? Als je vertelde over iets opmerkelijks dat gebeurde terwijl je over straat liep was dat trouwens net zo geldig. Dat het leven en hoe je dat leven ondergaat van belang zijn voor je eigen benadering van het vakgebied heb ik in de kunst als leidraad genomen. Als ik hier met Marten Hendriks zou zitten zou hij dit kokoskoekje onmiddellijk analyseren. De trapezium vorm, het bleke van de kokos in relatie tot de gekaramelliseerde bovenkant; hij zou er architectuur in zien. Het bakje waar die koekjes in liggen heeft hier een uitstulping waardoor er een afwijking ontstaat; in zo’n afwijking is hij geïnteresseerd. Het aardige is dat hij daarmee niets verbijzondert. In de kunst leeft het idee dat het om een bijzondere vorm of gedaante zou moeten gaan. Ik ben de opvatting toegedaan dat het juist andersom is. Als er iets is waarin kunst zich onderscheidt dan is het de verheviging van de ervaring die de ’gemiddelde’ mens meemaakt; niet het introduceren van een andere ervaring. Ik heb dan ook helemaal niets met het idee van het genie. Ik zie de kunst als een vakgebied, een ambacht waarin je je bekwaam kan maken; techniek en uitvoering vind ik net zo belangrijk als het idee. De kracht zit ‘m denk ik in werk dat je verrast, werk waar je zelf niet op had kunnen komen.’
—Hanne Hagenaars En wat zie je als de kern van je rol als bemiddelaar?
—Alex de Vries ‘Openheid en een brede belangstelling. Twaalf jaar lang was ik lid en later voorzitter van de Raad van Toezicht van BAK in Utrecht. Veel kunstenaars met wie ik bevriend ben konden dat maar moeilijk begrijpen omdat ze het idee hadden dat alles wat binnen BAK ontwikkeld werd onmiddellijk werd vernauwd tot politieke en maatschappelijke betrokkenheid. Doordat ik tegelijkertijd ook in opdracht van het Amsterdams Grafisch Atelier werkte kon ik politieke, conceptuele en filosofische kunst waar bij BAK de nadruk op lag combineren met het ambachtelijke. Daar zit voor mij geen enkel verschil tussen. Aernout Mik kan films en politieke statements samen laten vallen maar hij kan het ook uit elkaar trekken. Dan kom ik weer terug bij metropolis als een grootstad waarin zich allerlei fenomenen voordoen die zich op bepaalde manieren tot elkaar verhouden. Binnen dat samenstel zijn die allemaal legitiem. Mijn opvatting is dat je je niet aan uitsluitingsmechanismen moet overgeven. Zij denken er anders over dan ik dus ze behoren niet tot de kunst die ik voorsta; née, daar ga ik niet in mee.Dat ’inclusiviteit’ nu een politiek correct idee is geworden, iets waar we het op die manier over moeten hebben, is wat mij betreft verschrikkelijk. Voor mij is het altijd vanzelfsprekend geweest om integraliteit na te streven. Ik heb natuurlijk door de tijd waarin zich dat voor deed ook mijn eigen tekortkomingen gehad en die kunnen we nu onder ogen zien en daar helpt deze tijd bij. En daar helpt zeker bij dat ik nu in gesprek raak met kunstenaars waar ik vroeger niet mee in gesprek raakte. Maar in wezen is het vermijden van iedere vorm van uitsluitingsdenken altijd leidinggevend geweest in mijn benadering. Dat je het ergens niet over zou kunnen hebben omdat het niet binnen de formule past – of dat nu een redactieformule, onderwijsformule of een tentoonstellingsprogramma is– is een werkwijze die ik bestrijd. Je kunt een concept voor een programma formuleren zodat het een identiteit verwerft, maar je moet altijd de mogelijkheid behouden om daar iets aan toe te voegen of om het te ondermijnen. Een zekere vorm van subversiviteit, en van radicaliteit, is altijd noodzakelijk. Dat is een functie die je aan de kunsten toe moet kennen maar die eigenlijk binnen iedere maatschappelijke activiteit toegelaten moet worden. Als je in de geneeskunde niet een bepaalde subversiviteit binnen laat dan ontwikkel je geen nieuwe therapieën of medicijnen.’
—Hanne Hagenaars Maar denk je niet dat de kunstgeschiedenis waar wij mee opgevoed zijn echt heel westers georiënteerd was? Alsof we het middelpunt van de wereld waren, met alle blinde vlekken van dien?
—Alex de Vries ‘Ja, daarom zei ik zelf ook al, mijn eigen tekortkomingen wil ik zeker onder ogen zien, maar inderdaad, was die studie kunstgeschiedenis in dat opzicht en zeker in die jaren een lauwe pap. Het was een totaal voorgekauwde manier van doen en alles wat daarbuiten viel aan niet-westerse dingen werd als ‘exotisch’ of ‘primitief’ gezien en beschreven. En dat is iets waar ik me altijd tegen heb verzet. In 2017 zag ik de geweldige tentoonstelling Postwar: Art between the Pacific and the Atlantic, 1945 – 1965 van Okwui Enwezor in het Haus der Kunst In München. Het liet zien wat er op andere continenten in de post-war periode is gemaakt. De triomf van de Amerikaanse schilderkunst werd samen met andere afgezaagde formalistische verhalen totaal onderuitgehaald. Deze tentoonstelling was veel belangrijker dan Les Magiciens de la Terre bij Pompidou uit 1989 wat natuurlijk een exotiek tentoonstelling was, hoewel in zijn eigen tijd ook baanbrekend. Maar de expositie van Enwezor bewijst dat de beeldtaal die hij overal in de wereld vond een conceptuele gelijkwaardigheid droeg en dat bevestigde ook mijn benadering van gelijkwaardigheid. Ik doe veel atelierbezoeken en spreek kunstenaars met allerlei achtergronden. Dat er nog steeds uitsluitingsmechanismen werkzaam zijn in de kunst weet ik daardoor als geen ander. Mildheid en generositeit zijn wat mij betreft van levensbelang voor de kunst.’Doordat ik veel atelierbezoeken doe ontmoet ik bijna als vanzelf een afspiegeling van de bevolking. Ik schreef altijd al over kunstenaars als Remy Jungerman, Isidoor Wens, Nindityo Adipurnomo en Monika Dahlberg, kunstenaars met een andere dan een Nederlandse achtergrond. Twee jaar geleden schreef ik over Shertise Solano en toen ze vorig jaar exposeerde in W139 met As Far as Eye can See attendeerden mensen mij op die expositie –niet dat dat nou zo’n verdienste is maar het geeft aan dat het gewoon in mijn blikveld zit en dat geldt ook voor kunstenaars uit Azië of Zuid-Amerika. Dat ontstaat vanuit een netwerk, vanuit een belangstelling voor elkaar. En dat daar nog steeds uitsluitingsmechanismen in werkzaam zijn dat weet ik als geen ander. Mildheid en generositeit zijn van levensbelang voor de kunst.’
—Hanne Hagenaars Je bent gestart met een interesse voor het theater en het interdisciplinaire en nu zie ik meer een voorkeur voor tekenen en schilderen. Hoe is dat gekomen?
—Alex de Vries ‘Ik zie het tekenen en schilderen niet als een restrictie. Jacobien de Rooij is voor mij een belangrijke kunstenaar omdat ze zich binnen haar idioom geen restricties oplegt. Ze gebruikt maar één techniek en één onderwerp en kan daarin toch iets nieuws tot stand brengen wat je nog niet eerder hebt gezien. Het meest intrigerende oeuvre dat ik ken is de onvoltooide beeldindex van Marten Hendriks. Hij ontwikkelt nieuw werk dat gebruik maakt van wat hij eerder heeft gemaakt. Daar voegt hij iets aan toe, maar hij laat er ook iets uit verdwijnen, waardoor hij ruimte schept. Dat is belangrijk, kunst moet niet vastzetten maar ruimte bieden om te denken.’