2013

Het geheugen is een onbe­trouw­baar ding, dat weten we alle­maal. Des­on­danks geloven we in onze herin­ner­in­gen, over een gelukkige of ongelukkige jeugd, over de afrikaan­t­jes die in de voor­tu­in groei­den en de boomhut op het erf van de buren.
Eigen ervarin­gen men­gen zich zon­der dat we het in de gat­en hebben met ver­halen van fam­i­liele­den, fan­tasie doet er een schep­je suik­er bij en emoties verkleuren de werke­lijkheid verder. In dit pro­ces van herin­neren zijn foto’s de stilzwi­j­gende getu­igen.
Mijn moed­er; het beeld van haar dat in mij leeft is bepaald door foto’s, haar volle brede mond, donker en gol­vend haar, de foto’s hebben haar gezicht gefix­eerd. Toch, als ik rustig terug­denk, komen er ook scènes naar boven, als korte film­p­jes uit mijn geheuge­nar­chief. Maar in die film­p­jes bli­jven de gezicht­en van de per­son­ages onscherp, welke jurk ze droeg tij­dens die ruzie, ik weet het niet, of welke jas ze aan­had toen we die ein­de­loze wan­del­ing langs de autoweg maak­ten of can­tharellen gin­gen plukken. In de recon­struc­tie van het verleden func­tioneren foto’s als stem­pels in de bouw, als stut­ten die de tijdelijke con­struc­tie op haar plek houden en zo de uitein­delijke vorm van het huis bepalen.
Haar stem heb ik niet opges­la­gen, haar geur niet, en als ik mijn ogen sluit en haar beel­te­nis ver­schi­jnt, welke emotie komt er dan boven? De man wiens vrouw is overleden heeft angst om die lieve spe­ciale blik te ver­geten. Snel prikt hij een foto boven het kabi­net, maar juist die foto dringt zich op, schuift tussen de man en zijn herinneringen.

In Ramon Giel­ings film Blind For­tu­in (2012) vertelt een blinde lot­toverkop­er in Span­je dat hij bepaalde beelden per se wilde bewaren: Ik wist dat ik blind zou wor­den, maar de zon­son­der­gang wilde ik niet ver­liezen. Ik wist dat ik de beelden in me op moest slaan. Uren­lang zat ik te kijken.’

Een beeld opslaan in je geheugen is als rekentafels uit het hoofd leren, cijfers lezen, her­halen, in jezelf de rijt­jes steeds opnieuw repeteren. Zo was het ook voor de blinde man, intens kijken, het beeld inprenten, ogen dicht, weer oproepen. En uitein­delijk hoop je dat de herin­ner­ing niet alleen het beeld tevoorschi­jn tovert, maar dat het opges­la­gen beeld als een anker werkt voor de belev­ing van dat moment; de zilte zeelucht, het kleffe zand dat aan je broek plakt, de warmte van de per­soon die naast je zit, het gekras van meeuwen in de lucht.
Herin­ner­in­gen verbleken als foto’s in een album. Wan­neer het zicht uit je ogen verd­wi­jnt, zijn foto’s dan nog steeds de ankers die je uit kunt gooien om herin­ner­in­gen mee op te halen?

Voor zijn project Retrac­ing vroeg Rein Jelle Terp­stra aan mensen die weten dat ze langza­am maar onver­bid­delijk hun gezichtsver­mo­gen ver­liezen, welke beelden ze denken het meest te mis­sen. Hij wilde deze beelden voor hun fotografer­en en bewaren.
Anne van der Klun­dert, een van de deel­ne­mers, noemt het een belan­grijke maar gevoelige vraag. Terp­stra realiseert zich dat de vraag niet gemakke­lijk is, maar hij wil ook iets geven, het beeld voor hen bewaren. Terp­stra houdt con­tact met de deel­ne­mers aan zijn project om maan­den of jaren lat­er de foto aan hen te beschri­jven en zo het beeld weer wakker te mak­en, lev­end te houden. Terp­stra: Als fotograaf plaats ik mezelf in een dien­st­bare rol. De foto die ik maak vol­gt de blik van de ander, het auteurschap staat in dienst van deze ander. Liev­er een losse of toe­val­lige blik door hun aan­wi­jzin­gen te vol­gen dan een kun­stzin­nige foto als artistiek product.’

Een foto voor­lezen, miss­chien wel tegen beter weten in. Het idee wordt over­schaduwd door de wrede waarheid van het project – dat je als getrof­fene de naderende duis­ter­n­is juist wilt ontken­nen. Het project drukt je enorm op de feit­en waar­van je gewoon­weg niet wilt dat ze waar zijn,’ zegt Anne.

Terp­stra werkt samen met vijf mensen met een pro­gressieve oogaan­doen­ing. Samen met hen zocht hij hun meest geliefde plekken op en fotografeerde deze op Kodachrome diafilm. Met Bep reed hij naar zee om terugtrekkende gol­ven voor haar vast te leggen. Hij bezocht Hel­ma thuis in Ams­ter­dam en maak­te foto’s van een tafel met spul­let­jes en het uitzicht vanu­it haar woonkamer.

Het ate­lier van decorschilder Joost ziet er op de dia’s uit alsof hij even de deur uit is om een brood­je te kopen. Ieder moment kan hij weer bin­nenkomen om de kwast te pakken en verder te schilderen aan de krul op het bord. Boven de tafel waarop hij ooit verf mengde hangt nog een brief­je met aan­tekenin­gen. De werkruimte staat vol objecten: een trap­je, een kruk, een lijst, een stoel, en je vraagt je af of het inmid­dels obstakels zijn gewor­den of juist ijkpun­ten bli­jven die Joost helpen zich te oriën­teren.
Wil je als blinde de ver­loren sit­u­atie bij je houden door alles intact te lat­en en de herin­ner­ing te koesteren, of kun je toch beter opruimen en schoon­mak­en om zo de nieuwe sit­u­atie te beves­ti­gen? Op een andere dia houdt Joost een plat rond object in zijn han­den waarbin­nen acht bolle spiegels cirke­len – zijn lievelingsding.

Voor Anne fotografeerde Terp­stra haar hand­schrift (met aan­tekenin­gen over foto­pro­jecten en een bood­schap­pen­li­jst­je), sporen van dieren in de sneeuw en de spiegel waarin ze haar ogen opmaakt.

Anne kijkt heel lang naar de pro­jec­ties van de opnames waarin ze zich voor de spiegel opmaakt. Anne vertelt dat ze door het slechte zicht de behoefte heeft om din­gen naar zich toe te halen. Ik zie mijn eigen ogen niet meer, maar dankz­ij de grote lenzen van Rein Jelle en de enorme pro­jec­tie kan ik mijn ogen weer even zien.’ Fotografie kan dat: de wereld dicht­bij halen, in afs­tand, in tijd. Dankz­ij foto’s van het beschilderde pla­fond in de Six­ti­jnse kapel kun­nen we de han­den zien die elka­ar rak­en en het craque­lé in het gezicht van een Sybille. De repro­duc­ties halen het beeld van het pla­fond naar bene­den, je kunt het in je han­den houden om te geni­eten van alle rijk­dom in de schildering.

In Retrac­ing wordt een herin­ner­ing gecon­strueerd, dat ene vast­gelegde moment verdicht zich in het geheugen. De foto voor Bep van een rustige zee op een gri­jzige dag is ver­bon­den met dat gecreëerde moment, een herin­ner­ing die zij samen hebben gemaakt. Een found footage-foto’ van de zee zou los­geknipt zijn van dat moment en niet kun­nen werken als een anker voor de herinnering.

Anne: Dit project dwong me om na te denken over waarne­m­ing. Een pro­gressieve oogaan­doen­ing is een weg naar blind­heid, maar wan­neer word je blind, een gruwelijke vraag waar ik niet aan wilde. Kijken is meer dan alleen het reg­istr­eren met de ogen. Ik heb din­gen nu vaak beter door, ik vang andere sig­nalen op. Kijken mengt zich met over­tuigin­gen, met beperk­ende gedacht­en. Toch dwong dit project me om te over­denken wat ik nog zou willen zien voor­dat het niet meer kan. Eigen­lijk wilde ik nog van alles zien, maar door de beperk­te tijd moest ik pri­or­iteit­en stellen.’
Ze check­te bron­nen en vroeg aan mensen die veel hebben gereisd naar de mooiste scènes op aarde. Het noorder­licht in Lap­land kwam boven.

Anne: Het noorder­licht is alleen via zicht waar te nemen, dat kan ik niet op een andere manier ervaren, dus daar wilde ik als eerste naar­toe. Toen we een­maal in Lap­land waren had de weer­man de komst van het noorder­licht berek­end. Op het moment waarop de weer­man hard riep het noorder­licht, het noorder­licht!’ rees er toch twi­jfel: die vage nevels in de lucht, was dat nu het groene noorder­licht of niet? De foto’s die ik kende gaven een spec­tac­u­lair beeld door de lange sluiter­ti­jd die veel licht vangt. Fotografie of film maakt het mooier en met iedere foto houden we die illusie in stand. Ze tonen een hyper­re­aliteit, een con­struc­tie. Voor mij was het moment dat ik met mijn laarzen in de sneeuw omhoog­keek eigen­lijk al te laat, ik kon het niet goed meer zien. Kort daarop hoorde ik het noorder­licht op de radio, als ruis. Uitein­delijk heb ik het noorder­licht dus toch via andere zin­tu­igen waargenomen. Zo raak­te ik mijn angst voor mijn voor­land weer een beet­je kwi­jt, want het enige waar­van ik dacht dat ik het niet anders zou kun­nen ervaren dan met mijn ogen, bleek je ook te kun­nen horen. Maar wat is de schoonheid van audio­grafis­che nevels?’