Het thuisgevoel, het belang van een plek, over het werk van Britt Dorenbosch
Op een onooglijke wat viezige plek onder een brug in Amsterdam vormen betonnen letters tegen de bakstenen muur een zin: Terugkomen is niet hetzelfde als blijven. Eigenlijk zijn de woorden vooral goed te lezen als je eronderdoor vaart, lege flesjes bier zijn door passanten op de letters gezet, witte schimmel vormt een behang achter de woorden, het ziet er allemaal nogal ranzig uit. De zin schreef ik op in mijn notitieboekje, heel overbodig, want na het lezen nam ik de zin met me mee, als een pluisje dat aan je mouw is blijven plakken.
Kunstenaar Britt Dorenbosch keert in haar werk terug naar haar paradijselijke jeugd in een oude boerderij op een dijk, een tuin vol wilde planten, bomen, struiken en een sloot langs de rand van de tuin. Het gezin woonde daar als een kleine enclave in een keurige nieuwbouwwijk vol prefab huizen uit de jaren 80.
Haar herinneringen zijn geen zwartgallige zak gebeurtenissen maar juist een grote vijver vol bloeiende lelies die overstroomt van gelukkige momenten. Ja Het klinkt bijna te mooi om waar te zijn: een kleine wereld zoals een wereld hoort te zijn. Haar moeder liet Britt en haar zus de schoonheid van de dingen zien, ze liet hen meegenieten van de kleuren van het bos, de luchten en het magische van een doorgesneden appel. Teken je dag, stelde haar moeder voor, als ze in de avond op de slaap wachtte; ze tekende het avondeten, de zwemles, nieuwe rolschaatsen of een belangrijk moment van die dag.
Als bioloog deelde haar vader zijn kennis over de bontgekleurde specht, de donderpad of noemde de eigenschappen van de sterk geurende daslook in het voorjaar.
‘Vroeger twijfelde ik of mijn ouders misschien meer van planten hielden dan van hun kinderen. We leefden zo met de natuur, het groen van een onstuimige tuin achter veilige muren.’
Nu woont ze met haar vriend op een soortgelijke plek, een atelierwoning in een kunstenaarscomplex met een oude boomgaard als achtertuin, in de grootste nieuwbouwlocatie van Nederland, Leidsche Rijn. L’histoire se répète.
Toch studeerde Britt eerst sociologie, heel banaal vanuit het argument dat met een kunstopleiding geen droog brood te verdienen valt. Haar focus lag op groepsnormen en uitsluiting, zoals punkers, techno, gabbers.
Na een volgende omweg van een master belandde ze op de HKU te Utrecht. Schilderen.
In het tussengebied van toen en nu, zo’n dertien jaar geleden, gingen haar ouders uit elkaar en werd het ouderlijk huis verkocht. Toen realiseerde Britt zich het belang van die plek, waar alle herinneringen aan vasthangen, zo verbonden met haar vrije kindertijd.
Voordat de boel werd leeggehaald fotografeerde ze de spullen, de hoeken en gaten van het thuis. De doos met kinderkleren nam ze mee naar huis. Haar moeder ontwierp en naaide de kleding voor haar kinderen. De felle kleuren en patronen lieten Britt als een exotische vogel schitteren in een wat saaie homogene klas. Ze tekende ze jaren later als lege zakjes tegen een witte achtergrond en gaf de serie de titel Mijn Kleurenleer. Takken en bloemen op een overal, een knalblauwe jurk met vogeltjes, een ode aan het anders zijn. In haar hang naar felle kleuren zit het verlangen naar het onbegrensde dat kinderen nog hebben. Ergens in het educatieve systeem wordt die vrijheid geplet, een tekening moet ‘lijken’ en ingetogenheid past meer bij de Nederlandse aard dan paradijsvogels.
De waardering voor al die kinderdingen die zich in het werk laat zien zou je af kunnen doen als nostalgie, als een vergeefs verlangen naar dingen die voorbij zijn. Maar de meloen kreunt op het te krappe doek, hij wil bekeken worden, in al z’n opgewekte vegen groen, zijn geheim onthullen, de rode binnenkant. Kijk naar me, niet vluchtig maar langdurig. De zon heef me uren verwarmt, pak me in je hand, hou me vast, laat me desnoods vallen en open spatten maar negeer me niet. De bonen in de schil liggen stilletjes te wachten op waardering, op een paar ogen die hun schoonheid waarneemt voor ze in de pan worden gekookt en op een bord rollen, aan een vork geprikt verdwijnen in de donkere maag.
Een ode aan de wereld.
De strenge selectie van foto’s in een plakboek leest als een brochure van het agentschap voor verloren en futiele zaken. Ik zie mieren in colonne rondom een roze ronde lollie die precies temidden van de paardenbloemblaadjes is gevallen. Veel natuur, details, kleine observaties.
Voor Britt is een foto slechts het begin, met haar vaardige losse potloodlijnen verwerkt ze een foto tot een blik terug in de tijd (je kunt niet verblijven in het verleden, enkel terugkeren is mogelijk). Tekenend voegt zich iets vreemd toe aan het gewone en ook de compositie past ze aan. Een teken van tussentijd.
Af en toe transformeert Britt een tekening tot een schilderij, dan kopieert ze haar eigen werk, vaak met gebruik van een beamer. Op het atelier staan vier geschilderde versies van een voet hangend boven een tapijt, het lukt nog niet om de kern te pakken. De strijd is om los te bewegen als een moderne choreografie van hand en ogen. Aan de muur hangt een tekening van een gebreide trui. ‘Ik ben te lui om er een schilderij van te maken’, zegt ze lachend.
Een bord, brood, aardbeien, de inhoud van een la.
Niet de mensen wel de dingen; familieleden mogen dan misschien wel de grootste rol spelen in je jeugd en de vorming van je identiteit, maar Britt zoomt in op de setting en het décor waarin dit allemaal gebeurt. Op Prospects en Concepts (expositie van het Mondriaan Fonds in 2016) toonde ze vier grote smakelijke vierkante doeken, vol losse verfstreken in felle kleuren, de lappen stof zijn van zo nabij bekeken dat het abstract geworden is.
‘Thuis 1’ heet de installatie met als onderdelen: Pink Dots, Scarf, Pillow en Embroidery. Het vastleggen van al die kleine zaken uit het verleden is als het beeldhouwen van een levensloop.
Paul Scheffer in de Volkskrant: ‘Je hebt de dood en je hebt de vergetingsdood, wat een soort tweede sterven is. Maar misschien is er ook wel een andere taal, waarin je iets over de grens van leven en dood heen kunt zeggen. Bijvoorbeeld het boekstaven van een leven. Dat heeft met bewaren te maken (2−11− 2013). Ook je eigen jeugd wil je niet begraven maar bij je houden en de essentie oplichten. Alles bewaren lukt niet, het hebben en houwen van je jeugd blijft grotendeels intact in het ouderlijk huis, maar zodra je dat moet opruimen vallen er spaanders in de herinneringen.’
Joseph Brodsky: ‘Wat het geheugen met kunst gemeen heeft is de neiging tot selectie, de voorkeur voor het detail.’ Dat zien we in het werk van Britt, de keuzes, het inzoomen, rode bonen in een peul. Snijbiet. Een vreemd wit pak melk met een geschilderde vrucht. Een sinaa sappel kleurt citroengeel met een witte reflectie en vegen blauw er om heen. Komkommergroen tegen rood, zo komt hij het beste uit. Een kunsttijdschrift met een waterflesje. Een Nugget die lijkt op een steen uit de kosmos of het diepste der aarde. Haar vermogen om in alles iets moois te zien: Britt laat de dingen floreren.
Bedroom Mountain, de lakens die een berg vormen, de simpele transformatie, de ogen van het kind die denkt dat als hij z’n ogen sluit de hele wereld onzichtbaar wordt.
Kijken, steeds beter kijken.
De verbeelding is een immense kracht die de herinneringen te hulp schiet, die gaten vult en het naar het heden brengt. Om het algemene leven te vieren is eigenheid, het specifieke noodzakelijk. Geschiedenis komt tot leven wanneer deze in alle zorgvuldigheid wordt gecureerd.
Kijk dit is de wereld.
Kijk dit ben ik.
De boerderij was een oase in een woestijn van burgerlijkheid. Bij Britt thuis was alles vrijer, kleurijker en ieder kon zijn gang gaan. Er was geen keurslijf van normen en waarden waar je je in moet persen of aan moest passen. Het vieren van het anders zijn werd bevestigd door haar ouders: ze waren stadsmensen in een dorp. Hun interieur rommelde en leek in niets op dat van andere kinderen. Uit alles bleek dat eigenzinnigheid de pit is van het bestaan.
De tentoonstelling van Grayson Perry in het Bonnefantenmuseum in Maastricht overrompelde Britt. In de televisieserie All the best possible taste onderzoekt Perry de smaak en vooral de betekenis van de verschillende klassen. Hij spreekt over ‘taste tribes’. Hoe kleden zij zich, hoe richten ze hun huizen in, wat zijn hun hobby’s en wat is de betekenis daarvan? Hij fileert de ready made middenklasse met zijn perfectie, de keurig gestylede huizen en de goede merken. ‘Ik ben een goed persoon’ is hun boodschap. ‘They dont want to have it wrong’, zegt Perry met knal roze sokken en een blauwpaarse broek. Of hij verschijnt als Claire, zijn vrouwelijke alter ego. Al mengt hij zich perfect in iedere klasse, de werkende klasse heeft zijn sympathie, dat is zijn eigen herkomst. Een of twee maal per week kleden de vrouwen zich aan tot hun droompersonage, met bruine spray tan, glanzende stoffen, big shoes, big hair, big bosem. Hen gaat het om ‘erbij horen’, het lidmaatschap van de groep. Maar uiteindelijk zijn al die smaken een reflectie van ons consumentenparadijs.
Grayson Perry is ongetwijfeld de meest vrije persoon die ik ken, die als Claire in bonte jurken op zijn openingen verscheen lang voordat travestie en vogue was. Die geen blad voor de mond neemt maar wel altijd minzaam is.
Deze vrijheid opende Britt de ogen, en de wandkleden over ‘The best possible taste’ riep haar interesses uit sociologiestudie weer op. ‘Als ik naar mijn werk en ontwikkeling kijk, ben ik echt pas in de ’eerste zaal’ van mijn ‘ideale’ oeuvre’, wie weet wat het volgende thuis zal zijn.
‘In anderhalve kamer (als zo’n ruimte-eenheid ook voor niet Russen iets betekent)’ haalt Joseph Brodsky herinneringen op aan zijn thuis. ‘De anderhalve kamer waarin wij drieën woonden, had een parketvloer, en mijn moeder was er fel op tegen dat de mannen in het gezin, en ik in het bijzonder, rondliepen op onze sokken.’ Hij loopt, tientallen jaren later en aan de andere kant van de oceaan nog steeds niet op zijn sokken over de planken van een Canadees esdoornhout ‘omdat zijn moeder het niet goed zou vinden’. De keuze voor de planken vloer kan geen toeval zijn, de herhaling houdt de herinnering aan zijn moeder levend.
In de beschrijving van de woonruimte, de potten en pannen, de geuren de ‘honderd wats gele traan’ die aan een snoer hangt, de te grote hoornen bril van zijn moeder, dat alles is geen nostalgie maar het besef dat zijn moeder er een kwart van haar leven heeft doorgebracht.
Het thuisgevoel is de bescherming tegen het verlies, dat komen gaat, dat er al is.
Dit onderzoek naar ‘het thuisgevoel’ komt voort uit het project waarmee ze de prijs van het KF Hein fonds won. En, wat is het thuis gevoel, vraag ik haar na het afronden van het traject. Het thuisgevoel.
De waarde van het sentiment.
Dit is wat thuis is.
Alles door mijn hand laten gaan.
Een stapel boeken.
Geworteld in vroeger.
Ongewassen walnoten met bruine draadjes. Uit de tuin.
Ik wil dat je door de tentoonstelling heen loopt
en mij leert kennen.
Dat eigen herinneringen loskomen.
‘Het thuisgevoel is een boekenkast en een tuin, dan heb ik genoeg om te leven, of in de moderne versie van deze gedachte: internet en een tuin.’