Malakoff
Amsterdam: Deze man weet wat een flirt is, zijn ogen toegeknepen als een poema op jacht, zijn complimenten glijden af naar het ongeloofwaardige en toch slepen ze me mee. Te midden van mijn verwarring om er ja, née, ja, née in mee te gaan tilt hij me opeens op en snuift, de geur van mijn parfum, mijn lichaam, mijn adem. ‘Zo beslissen we over seks in het land waar ik vandaan kom.’ Zijn zinnen geuren, bedwelmen.
Het kasteel van Roissy: ‘Thus he would posses her as a god possessed his creatures, who he lays hold of in guise of a monster or a bird, of an invisible spirit or a state of ecstasy.
‘Since she loved him. She could not help loving whatever derived from him. O listened and trembled with happiness, because he loved her, al acquiescent she trembled.’
Uit: Pauline Réage: Histoire d’O. (Pauline Réage was een schuilnaam van Anne Declos. Zij schreef het boek voor haar minnaar en baas bij uitgeverij Gallimard, Jean Paulhan.)
In Parijs gaat een deur open. Daar staat Philip. In het felle zonlicht wordt een zwartig waas op zijn gezicht zichtbaar. In zijn lange slaapjurk en met een muts op zijn hoofd, alsof hij net uit bed is gestapt. Wat ook zo is.
De eerste keer dat ik met mijn vriend zijn oom Philip en tante Piet in Parijs opzocht, werd ik onder valse voorwendsels meegelokt. Mijn vriend, had een sleutel van het appartement van zijn tante, hij liet me die koperkleurige sleutel zien, hij kon daar altijd terecht. Wat hij niet vertelde, was dat zijn oom en tante er ook woonden en we eigenlijk gewoon op bezoek gingen en dat zowel het huis als de oom en tante in een behoorlijk vervuilde staat verkeerden.
We sliepen in het atelier in de tuin achter het huis in de voorstad Malakoff, met meegebrachte lakens, de webben weggestoft. De ene wc werkte allang niet meer en de andere wc was al in geen jaar meer schoongemaakt, de tuin dus. Tante Piet kocht het atelier in de jaren zestig en maakte het tot een Parijse variant van een Tiroler berghut, overal hout, en op de grond metselde ze grote hoekige tegels in een zelfbedacht patroon. Boeken. Overal boeken. Koken deden ze niet meer. Philip haalde de maaltijden om de hoek bij het benzinestation. Het ontbijt bestond uit stukjes oud stokbrood die we wegspoelden met dure champagne uit groezelige kopjes. Parijs danste. Ik hield van ze vanaf dit eerste weekend. Philip en Piet, haar naam bleek het restje van zeurpiet te zijn, haar bijnaam uit de kindertijd.
Het kreukelige hoofd van tante Piet met de haren grijs, haar ogen waterblauw en rood was nog vol gedachten die al snel grijzer en schimmiger werden. Haar huid vol vlijmscherpe kerfjes, alsof haar hoofd ’s nachts in te strakke touwtjes was ingebonden, die in de ochtend weer werden losgeknipt. Al bij het tweede bezoek waren haar woorden tot lange slierten klanken verworden, een onbegrijpelijk mengseltje Fransnederlands. Haar hersenen konden de druk van die touwtjes niet meer aan en ze begon aan een eenzame tocht naar binnen. Ze mompelde rusteloos en haar ogen kregen die wazige gloed waardoor je wist dat ze wel zag maar niet meer waarnam. Stapje voor stapje verloor ze de werkelijkheid zonder dat er iets voor in de plaats kwam, zoals ook het pad van het huis naar het atelier langzaam dichtwoekerde. Ze bleven voortaan in de woonkamer: Piet in het ene bed, Philip in het andere. Zij lag, hij las.
De zomer brachten ze door in het buitenhuis in Soisy-sur-Seine. Een typisch Frans landhuis met een hoofdgebouw en twee armen. Als we ze niet in Malakoff aantroffen, reden wij verder naar het andere huis. Piet zag er opvallend goed uit, vonden we. Ja, ze was tegen de avond de tuin ingelopen en verdwaald, die lieve sprietige Piet bleef rustig wachten onder een struik, wachten op wat? Eerst op het donker, toen op niets meer, gewoon tot ze werd gevonden, steenkoud werd ze in een ambulance met de lichten aan meegenomen. De ziekenhuisdagen hadden haar goed gedaan. Haar nagels waren geknipt en haar huid had zijn eigen kleur teruggekregen.
Een jaar later: het huis in Malakoff is leeg. We rijden weer door naar het buitenhuis. De bel klinkt. Philip opent de deur en voor het eerst zien we paniek in zijn ogen, ontreddering. We volgen hem naar binnen. In het laatste restje water op de vloer drijven papieren, boeken en lucifers en een zakdoek. In de koude wintermaanden is de leiding geknapt en het water het huis binnengestroomd. Paddenstoelen groeien op de ruggen van de boeken, op het hout van de vensterbank, zelfs op de stukjes tapijt op de eerste verdieping waar het vocht naartoe is getrokken. Een zeventiende-eeuws Japans beeldje schimmelt wit weg. Overal hangen, liggen en staan boeken te drogen, wanhopig. We helpen de groene velours bank naar buiten slepen, maar het ding valt in stukken uiteen. Pissebedden en onbekende vochtminnende insecten rennen voor hun leven. De zachte groene stof en de brokkelige stukken hout liggen op het grasveld bij te komen. Een pak van Philip hangt aan een hangertje in de zon.
Ondertussen zit Piet op een bank in de hal, haar lange grijze haren hangen los naar beneden, als draden stof in het licht. Het vocht heeft ook de kleding om haar lijf aangetast en er zijn gaten gevallen in haar lange wijde pon. Waardoor een borst zichtbaar is. De lucht is vol van vocht, urine, water en een beetje zweet. De geur van laten gaan, geen controle, van verrotting. Nooit zag ik het proces van de dood zo zichtbaar in het leven zelf. Het is nog te vroeg. De waterleiding afgesloten, gedweild, geruimd, en doorgewaaid.
Malakoff. Wat is de natuur toch op z’n gemak in dit huis. Stof neemt het over, vuil is een tweede laagje over deze twee mensjes en hun spullen. In het atelier achter het huis waar niemand meer komt, dringen de groene planten naar binnen, door stenen heen, langs de boeken.
Daar ligt het boek Histoire d’O te verpieteren, het scandaleuze boek dat zijn moeder schreef over seks en totale overgave, in een poging haar minnaar met taal aan zich te binden. Tot haar dood woonde ook zij hier in Malakoff, in de kamer waar Piet en Philip nu samen liggend op bed de dagen laten passeren. Roze en witte schimmelvlekken kleuren fel op de zwarte omslag. Het huis in Soisy was het geschenk van haar geliefde. Voor wie ze het boek schreef. Haar andere erfenis zijn de boeken, overal boeken, in de wastafel, het bad, in dozen, achter de gordijnen. Woekerboeken.
Tijdens het laatste bezoek lijkt de situatie veranderd. Voor het eerst wil Philip de zaken gaan regelen. Misschien een hulp. Een tehuis? Eerst pakt hij een grote tekenmap, maakt de touwtjes los en opent hem. Papierbeestjes (zilvervisjes, ovenvisjes, papiervisjes) sprinten weg naar een veiliger plek, keus genoeg, overal liggen boeken. Uit de map komen tekeningen van Henri Michaux, een ets van Manet. Elk vel papier is vol kringen, vergeeld en beschimmeld. ‘Als er iets is wat je wil hebben, zeg het maar.’
De kopjes, het aanrecht en vooral de geur maken dat ik liever niet eet. Mijn stukje van de taart die we meenamen prop ik stiekem in mijn tas. De geur van urine maakt me misselijk. Tante Piet. Ze ademt. Ze eet, al zal het niet veel zijn. Ze leeft maar door. Af en toe loopt ze rond met haar armen wiekend als een vogeltje. Ze is stil geworden, de taal heeft haar verlaten. Ze lacht veel, glazig. Hoe ziet in haar ogen de wereld, deze kamer, eruit? De boeken staan in rijen tegen de wanden van spiegels, met hun rug naar de mensen gekeerd. … De ramen zijn mat van vlekken en vocht en aan de andere kant dringen de takken zich op. Haar nagels groeien maar door, handen als klauwtjes, maar ongevaarlijk. Ze ademt en leeft nog, maar de geur van wat komen gaat is alom aanwezig, de geur van het einde.
Amsterdam, het einde van mijn relatie heeft hun dood ingehaald.
La mémoire est humide, lucide.