Tekst: 'Tanja Smeets: Bij gladheid wordt niet gestrooid.'
Tanja Smeets: bij gladheid wordt niet gestrooid
Al lezend in een boekje over een stokoude dichter (101) die zijn tuin wiedt en sproeit, knipt en de planten fluisterend toespreekt, besef ik dat de natuur door stadsmensen wordt beleefd middels mensenhanden. Stanley Kunitz schrijft prachtige woorden over zijn grote geluk op dat kleine lapje grond. At my touch the wild braid of creation trembles.
Zijn tuin is niets meer of minder dan de natuur zelf, een bezield stukje aarde vol levende bloemen, planten, struiken en bomen maar wel onder de controle van de vingers van deze man. Iedere neiging van de tuin om wild te gaan wordt in de kiem gesmoord.
De natuur in Nederland is een balkon, een tuin, een park of hooguit een aangelegd bos met aangegeven wandelroutes. Gevaarloos.
Dat besef drong nog niet meteen door bij Tanja Smeets toen ze als 22 jarige samen met een vriendin naar IJsland vertrok. Pas toen het vliegtuig boven het het zwarte lava landschap scheerde realiseerde ze zich dat het er vrij grimmig uitzag. ‘Hoe gaan wij hier doorheen?’
De natuur in IJsland was overweldigend. Met een goedkoop tentje en dankzij de overmoedige geest van jonge mensen, begon hun grote avontuur. De bus bracht hen om het even waar, ze stapten uit, en dan lag het open. Ze logeerden in alle eenzaamheid op onherbergzame plekken. Ze klopten aan bij huizen om eten te vragen. Ze klommen een berg op zonder zich af te vragen hoe ze weer beneden zouden komen, voorzichtig gleden ze omlaag. Ze overnachtten naast een ijsmeer waar ze ’s nachts het ijs hoorden brokkelen. Het was altijd licht maar toch was de nacht een totaal andere ervaring dan overdag.
‘Blind achteruit parkeren’, noemt Tanja hun avontuur nu. Iets doen waar je totaal niet op voorbereid bent. Deze ervaring van de kracht van de natuur en het onbekende legde een fundament voor haar kunstenaarschap. Overleven in een bar landschap. Soms is onwetendheid je beste reismaat.
In het atelier van Tanja Smeets kom je ogen tekort, je wilt alles aanraken en voelen. En Tanja komt opslag te kort om haar gigantische installaties een plek te geven zodat het atelier uitpuilt van uit elkaar gehaalde werken, en wachtende materialen. Op een vrij plekje temidden van al deze spullen werkt ze aan een nieuwe installatie.
Samen met Karin van Dam gaat ze exposeren in een oude abdij onder Parijs, Ze verheugt zich om haar tactiele werken te installeren tegen de oude muren zodat ze versmelten met de stenen. De orde der Cisterciënzers, waar het klooster toe behoort, is een strenge orde die van oudsher tucht hoog in het vaandel heeft. Ze speelden een belangrijke rol in de inquisitie en hadden weinig mededogen met andersdenkenden. Karin’s werk komt in een ruimte waar altijd stilte heerste, het werk van Tanja in de enige ruimte waar de nonnen wel mochten praten.
De omgeving draagt altijd bij aan de ervaring van een werk. Die zogenaamde neutrale witte muren van een museum kunnen een kunstwerk isoleren en temmen, alsof het in een koelkast wordt gezet.
De realiteit die Tanja schept verzet zich tegen een witte ruimte. Het moet uit de muren kruipen, van de wand afdruipen, van de vloer naar boven groeien.
Onder het plaveisel wervelen de wortels: deze installatie in kunsthal Kade werd maar niet wakker op de lichte vloer. Tanja belegde het beton met dezelfde kleur vilt als haar structuren en toe begon het te ademen en te sissen. Een performance van een jongen in een vilten pak in delfde kleur bracht een onbekende kracht binnen, hij bewoog zachtjes, was nauwelijks te onderscheiden van wat er al was, en er leek een soort geheim leven en stiekeme groei plaats te ontstaan.
Ook de bezoeker zou zich kunnen voegen bij die organismen en structuren. Even plant zijn, boom zijn. Languit liggend onderdeel worden van het landschap.
Er is iets aan de hand op planeet aarde. Het regent, iedere regendruppel lijkt een jellyachtig wezen te bevatten. Al in de eerste scene van de film Invasion of the Body Snatchers (1978) wordt duidelijk dat er onheil broeit. Een blad trilt en gaat bobbelen, uitlopers, het lijkt of er iets gaat groeien, uitlopers. De regen klinkt onheilspellend. Uiteindelijk groeien duplicaten van mensen in gigantische peulen.
Oude sciencefictionfilms lieten ons de meest ongeloofwaardige dingen zien, zoals deuren die openden als je er naar toe liep. Sciencefiction opent een onbeperkt veld van mogelijkheden en tijdens het uitbrengen van de film leek alles nog een wonderlijke fantasie. Een prachtige fantasie. We hebben geen idee wat de toekomst zal brengen.
Tanja wil dingen maken die je niet kunt bedenken en zoekt voortdurend naar technieken die ze niet beheerst. Ze werkt met 3 d prints maar realiseert zich dat ze de deskundigen niet kan ‘verstaan’. In het Textiellab in Tilburg werkt ze op het scherpst van de snede, de draden kwamen uit de machine als een klonterende massa. Ze mengde porcelein met een glazuur dat als een soort plas uit de oven kwam maar toen ze die massa door een zeef duwde werd het iets.
De kunstwerken van Tanja behelzen ook een soort blind achteruit inparkeren: dingen die je niet vooraf kunt uitbroeden maar waar je alleen komt door eindeloos te experimenteren. Als ze de bedachte techniek eenmaal beheerst, begint een herhaling van handelingen om haar organische structuren te maken. Dan daalt de rust neer.
Eigenlijk dringt een sciencefiction-achtig scenario het werk van Tanja binnen. Science fiction kijkt vooruit naar de toekomst, naar wat zou er kunnen gaan gebeuren. Science fiction gaat over het ongekende en juist dat spelt de hoofdrol in Tanja’s werk. Al experimenterend komen nieuwe vormen tot stand door onverwachte verbindingen tussen bestaande materialen. Tyre rips worden decoratief ingezet, bollen met uitsteeksels gaan ritselen, langzaam trekt het zich terug uit haar handen en begint een eigen leven. Machines lijken op hol geslagen waardoor de draden alle kanten uit schieten. Haar werkproces is te vergelijken met de natuur die niet te stoppen is in zijn eigen kracht.
Tanja zegt dat haar werk de toeschouwer voorbereidt op processen in de maatschappij: het biedt je een eerste stap van overgave. Al begrijp je niets van wat er op de grond ligt of uit de muren komt, je kunt er gewoon in ‘zijn’.
Het werk pleit er voor om je eigen kleinheid te accepteren. De machteloosheid van de mens ten opzichte van, ja, waarvan niet?
In Die Verwandlung van Kafka verandert de keurige Gregor Samsa tijdens zijn slaap in een groot insect. Het kan gebeuren, zelfs met zijn smetteloze staat van dienst. Onheil kan onschuldig beginnen met een bultje op je arm dat gaat pulseren. Groeien. Houdt het wel op, denk je. Misschien ook niet. Zijn familie wil dit vreemde enge dier niet in hun huis en het insect Samsa kwijnt uiteindelijk weg door gebrek aan eten en zorg. Transformatieve processen brengen je in een grensgebied. Daar verandert het perpectief. Ten goede of ten kwade. Daar bevindt zich het werk van Tanja Smeets.
De natuur is onvermurwbaar en grootser dan wij mensen willen zien, de mensheid denkt alles te kunnen beheersen. Zo dreigen we dat gevoel voor het oncontroleerbare kwijt ter raken. We zien het gevaar niet meer. Een vulkaan die ondanks alle voorspellingen toch onverwacht uitbarst. Verdwalen in een echt bos. Bovendien volgen we liever de de bordje in het aangelegde bos. En dan is het gedaan met de verwondering, met de onbekende verten.
Het werk geeft ons ogen op steeltjes, verwondering is te zacht uitgedrukt, al die plastic tie-rips, die opeens onderdeel worden van een soort plant, een (bijna) levend organisme. Misschien verrijst er in mijn kleine tuin wel een peulenboom. Misschien leeft er ongemerkt een bodysnatcher onder mijn bed.
Tanja schiet een rond gat in onze perceptie van de werkelijkheid, ze zet de deuren wijd open naar het onbegrensde, naar alles wat we nu nog niet weten of kunnen bevatten, maar wat zou kunnen gebeuren.
Terug naar oude culturen, waar mens, dier en steen nog eenzelfde gewicht hadden, en naar de toekomst, naar mens-plant-dier-steen-plastic.
En de schoonheid van dit alles.
Niet het geruststellende van een tuin, niet het gebied waar bordjes je voor ieder gevaar waarschuwen.
Née, kunst moet meer doen dan bevestigen.
Bij gladheid wordt niet gestrooid.
Tanja Smeets: No gritting when it is slippery
While reading a book about an extremely old poet (aged 101) who weeds, waters and prunes his garden, and addresses the plants in a whisper, I realise that city folk experience nature through human hands. Stanley Kunitz writes beautiful words about the great joy he experiences on that small piece of ground. ‘At my touch the wild braid of creation trembles.’ ‘At my touch the wild braid of creation trembles.’ (His garden is no more and no less than nature itself, an enchanted patch of earth full of living flowers, plants, shrubs, and trees, although it is under the control of this man’s fingers. Any tendency of the garden to go wild is nipped in the bud.
Nature in the Netherlands is a balcony, a garden, a park, or at most a landscaped forest with signposted trails. Free from danger.
This realisation didn’t dawn on Tanja Smeets immediately when, as a 22-year-old, she set off for Iceland with a friend. It was only when the plane skimmed over the black lava landscape that she realised it looked pretty grim. ‘How are we going to get through this?’
Nature in Iceland was overwhelming. Their great adventure began with a cheap tent and the over-confidence of young people. The bus took them somewhere or other, they got out, and then it was open. They stayed in inhospitable places, completely alone. They knocked at people’s doors to ask for food. They climbed up a mountain without wondering how they’d get down again; they slid down carefully. They slept beside an ice lake where they heard the ice crumbling during the night. It was light all the time and yet night was an entirely different experience to daytime.
‘Reverse parking, blindfolded’, is how Tanja describes their adventure now. Doing something for which you are completely unprepared. This experience of the power of nature and the unknown laid a foundation for her artistic practice. Surviving in a barren landscape. Sometimes ignorance is your best travelling companion.
In Tanja Smeets’ studio, your eyes can’t take it all in; you want to touch and feel everything. And Tanja doesn’t have enough space to store her gigantic installations, so the studio is bursting at the seams with deconstructed works and materials awaiting their turn. She is working on a new installation in a small free space surrounded by all these things.
She and Karin van Dam are going to have a joint exhibition in an old abbey south of Paris and she is looking forward to installing her tactile works against the ancient walls so that they blend in with the stones. The Cistercian order, to which the monastery belongs, is a strict order that has maintained discipline as a high priority since time immemorial. The Cistercians played an important role in the Inquisition and showed little mercy for dissenters. Karin’s work will be in a room where silence always reigned, Tanja’s work in the only room where the nuns were permitted to speak.
The surroundings always contribute to the way a work is experienced. The so-called neutral white walls of a museum can isolate and tame an artwork, as if it is placed in a fridge.
The reality that Tanja creates defies a white room. It needs to creep out of the walls, drip down from the wall, grow upwards from the floor. Under the pavement the roots are whirling: this installation in Kunsthal Kade refused to wake up on the pale floor. Tanja covered the concrete with the same colour felt as her structures and then things began to breathe and hiss. A performance by a young man in a felt suit of the same colour introduced an unknown force. He moved gently, was barely distinguishable from what was already there, and a sort of secret life seemed to be starting, a surreptitious growth.
The visitor, too, should be able to join the organisms and structures. Be a plant or a tree for a while. Lie full-length and become part of the landscape.
Something is wrong on planet earth. It is raining and each raindrop seems to contain a jelly-like being. In the very first scene of the film Invasion of the Body Snatchers (1978) it becomes clear that trouble is brewing. A leaf quivers and starts to bulge, it looks like something is going to grow, offshoots. The rain sounds ominous. Finally, duplicates of people grow in gigantic pods.
Old science fiction films showed us the most incredible things, such as doors that opened when you walked towards them. Science fiction opens an unlimited realm of possibilities and at the time of the film’s release it all still seemed a wonderful fantasy. A beautiful fantasy. We have no idea what the future will bring.
Tanja wants to make things that you can’t dream up and is always on the lookout for techniques that are new to her. She works with 3D prints but realises that she cannot ‘understand’ the experts. In the TextielLab in Tilburg she works at the cutting edge; the threads came out of the machine as a lumpy mass. She mixed porcelain with a glaze that emerged from the kiln like a kind of puddle but when she pressed the mass through a sieve it turned into something.
Tanja’s artworks also encompass a form of blindfolded reverse parking: things you can’t plan out in advance but that you only achieve through endless experimentation. Once she has mastered the technique she has in mind, a series of repeated actions begins in order to make her organic structures. Then peace descends.
In fact, a science fiction-like scenario infiltrates Tanja’s work. Science fiction looks ahead towards the future, towards what might happen. Science fiction is about the unprecedented and it is precisely this that plays the leading role in Tanja’s work. While she experiments, new shapes come about through unexpected connections between existing materials. Tie wraps are used decoratively, spheres with spines start to rustle, the work slowly withdraws from her hands and embarks on a life of its own. Machines seem to have gone berserk, making the strands burst out on all sides. Her work process is comparable to the unstoppable force of nature.
Tanja says that her work prepares the viewer for processes in society: it offers you an initial step of surrender. Even if you don’t understand anything about what is lying on the ground or is coming out of the walls, you can simply ‘be’ in it. The work advocates acceptance of your own smallness. The powerlessness of the human with regard to, well, what not?
In Kafka’s The Metamorphosis, Gregor Samsa, a good, decent man, changes into a large insect while he is sleeping. It can happen, even with his impeccable track record. Calamity can begin innocently with a lump on your arm that starts pulsating. Growing. Surely it will stop, you think. Perhaps it won’t. His family doesn’t want this strange scary creature in their house and Samsa the insect slowly wastes away in the end due to a lack of food and neglect. Transformative processes bring you into a border area. The perspective changes there. For better or for worse. This is where Tanja Smeets’ work lies.
Nature is unrelenting and vaster than we humans want to see; humankind thinks it can dominate everything. It means we risk losing that sense of the uncontrollable. We no longer see the danger. A volcano that erupts unexpectedly despite all the predictions. Getting lost in a real forest. What’s more, we prefer to follow the signs in the landscaped forest. And that puts an end to wonder, to unknown horizons. The work makes our eyes pop out of our head, ‘wonder’ is expressing it too mildly: all those plastic tie wraps that suddenly become part of a sort of plant, (almost) a living organism. Perhaps a bean tree will shoot up in my tiny garden. Perhaps a body snatcher is living unnoticed under my bed.
Tanja shoots a hole through our perception of reality; she throws the doors wide open towards boundlessness, towards everything we don’t yet know or are able to comprehend, but which could happen.
Back to ancient cultures, where human, animal, and stone all still carried the same weight, and towards the future, towards human-plant-animal-stone-plastic.
And the beauty of all of this.
Not the reassurance of a garden, not the area where signs warn you of every danger. No, art must do more than confirm things as they are.]
No gritting when it is slippery.