Marina de Vries: Half suiker, half zand (4 sterren)
Het is al een tijdje een feit. De grote Nederlandse gedoger is niet meer. Af en toe steekt hij zijn kop nog om de hoek. Dan smeekt hij om Mauro fatsoenlijk te behandelen of om ons beroemde drugsgedoogbeleid in godsnaam in ere te houden. Voor de rest is hij een ruggengraatloze fopfiguur geworden, bijgezet in de annalen van de geschiedenis.
Niet voor niets is De Gedoger, een carnavalesk, piepschuimen beeld van het kunstenaarsduo Sylvie Zijlmans & Hewald Jongenelis, uithangbord van een bijzonder dubbelproject. Het siert de cover van mister Motley, het leukste kunstblad van Nederland, dit keer geheel gewijd aan de recente geschiedenis van Nederland. En het staat prominent in De Paviljoens in Almere, in een bijbehorende tentoonstelling over de Nederlandse identiteit.
Sinds Máxima’s uitspraak vijf jaar geleden dat de Nederlandse identiteit niet bestaat, omdat die te veelzijdig is om in één cliché te vatten, zijn we druk doende om het tegendeel te bewijzen. De Nederlandse canon is in het leven geroepen, met vijftig items die iedere Nederlander zou moeten kennen, zodat deze gedeelde geschiedenis het fundament kan vormen van zo’n gezamenlijke identiteit.
In de voetsporen van Máxima legt nu Hanne Hagenaars, hoofdredacteur van mister Motley en curator van de tentoonstelling, een bommetje onder de canon, vanwege de valse schijn van eenvoud, helderheid en waarheid. In het magazine plaatst zij bij elk item, van WOII via de watersnoodramp tot Europa, een stoet aan verhalen en kunstwerken die de abstracte geschiedenis persoonlijk maken, die kanttekeningen plaatsen en relativeren. Want geschiedenis is alles behalve een statische waarheid. Geschiedenis verandert met de blik, de tijd, de politiek, de persoon.
Dat wordt aangrijpend duidelijk in het verhaal van Hans Citroen over zijn liefde voor Barbara Starzynska, opgegroeid in Auschwitz. Nooit had Citroen zich gerealiseerd dat de plek waar zijn opa in een concentratiekamp had gezeten een levende stad is, waar kinderen spelen en opgroeien, totdat hij Starzynska ontmoet. In een krankzinnig woekerende foto-installatie probeert hij het meedogenloos voortschrijden van de tijd tegen te gaan en de door de bevolking uitgewiste oorlogssporen te behouden. Met post-its en teksten, met foto’s van toen en nu, vult hij de muren en markeert hij barakken, ruïnes, de asputten waarin nog altijd naar kostbaarheden wordt gezocht. Maar wat hij in zijn persoonlijke leven wel kan, de uitersten van de geschiedenis middels liefde verzoenen, lukt in de werkelijkheid niet. Citroen moet accepteren dat de mensen van Auschwitz met andere ogen naar zijn geschiedenis kijken.
Van alle onderwerpen uit de canon slaan oorlog en de multiculturele diaspora nog altijd de diepste littekens in een mensenleven, blijkt zowel uit het blad als uit de tentoonstelling. De tentoonstelling overlapt voor een deel met het tijdschrift, maar volgt daarbij haar eigen logica. Losjes associatief staan de werken bij elkaar, niet als commentaar bij de canon, maar als kaleidoscopisch beeld van de Nederlandse identiteit, waartoe allang Turkse, Marokkaanse, Indonesische en Surinaamse mensen en kunstenaars horen. Collages, installaties en schilderijen tonen hun verhalen en hun blik, die soms radicaal anders is, zoals de door Nederlandse kolonisten uitgemolken Javaanse boer van Natasja Kensmil.
Máxima zei het al. Nederland is zowel ramen zonder gordijnen zodat iedereen naar binnen kan kijken, als hechten aan privacy. In Almere te zien als: zowel één benepen koekje bij de koffie als de grootsheid van de geest waarmee in de jaren zestig de anti-kunst van Willem de Ridder en Wim T. Schippers werd onthaald. Uit een hilarisch televisieprogramma van toen blijkt dat de rijdende pk’s, ‘papieren constellaties’, van De Ridder onder politie-escorte door de stad mochten rijden, om van Amsterdam een groot kunstwerk te maken. Zo’n respectvolle houding van de machtshebbers voor kunst: ook dat is helaas geen onderdeel meer van onze identiteit.
Ook in Almere is de geschiedenis levend en persoonlijk, de oorlog dichtbij. Het meer dan levensgrote schilderij van Ronald Ophuis over Srebrenica (2005), met zijn vogelperspectief op moslimslachtoffers, zuigt de kijker het schouwspel in. En verandert hem – anders dan het Nederlandse VN-bataljon destijds – van toeschouwer in betrokkene. En net als je nadenkt over je eigen verantwoordelijkheid en boosheid oplaait over de Nederlandse missie, kantelt het perspectief, in de Dutchbatsoldatenportretten van Friso Keuris. Zij waren erbij, jonge, naïeve mannen, op zoek naar avontuur, net als onze vaders bij de politionele acties in Nederlands-Indië. Hun zwaar getekende blik verandert het oordeel op slag in mededogen.
Zo schiet de tentoonstelling heen en weer tussen standpunten, tijden en gemengde gevoelens, zonder moraal of dwingende waarheid. Zo vormen boek en tentoonstelling een prachtig pleidooi voor geschiedenis en identiteit als vloeibare entiteiten, waartoe een ieder zich voortdurend opnieuw moet verhouden. En natuurlijk voor de verbeelding die dat alles mogelijk maakt.
Een advies: nu maar weer eens ophouden met die Nederlandse identiteit. Op naar een actueler en nijpender probleem: de Europese identiteit.