Marina de Vries over Missen als een ronde vorm, in Museumtijdschrift

Museumtijdschrift November 1923

Moed­ers kled­ingkast.

Hal­lo vogels. Herin­neren jul­lie je mijn moed­er nog?’ Wie het boek Mis­sen als een ronde vorm van ten­toon­stellings­mak­er en schri­jver Hanne Hage­naars openslaat, kan er niet omheen: dit boek gaat over (te vroeg) overleden oud­ers, zussen, broers, kinderen opa’s en oma’s. De moed­er van Hage­naars over­leed toen ze acht­tien jaar was, een leefti­jd waarop de wereld verk­end moet wor­den. Bin­nen een half jaar was haar vad­er hertrouwd, voor herin­neren was in deze lev­ens op dat moment geen plaats.

Nu, de zes­tig gepasseerd, is die ruimte er wel. Hage­naars gaat op bezoek bij uiteen­lopende kun­ste­naars die in hun werk overlede­nen eren en herin­ner­in­gen vasthouden en vor­mgeven. Ze schri­jft erover in hoogst­per­soon­lijke, prachtige poëtis­che essays, brieven en gedicht­en. Soms gaat ze alleen in de geest op zoek, zoals bijvoor­beeld bij Alice Neel (1900 — 84). In zes pagina’s schri­jft Hage­naars een ontroerend portret van de Amerikaanse kun­ste­naar , die meerdere grote liefdes kende en worstelde met het moed­er­schap. Neel schilderde vooral portret­ten van lev­en­den waarin het dra­ma van het bestaan’ doorschemert. Daar­tussen is het gri­jze, rustige, kale in memo­ri­am’ uit 1930 voor haar overleden baby San­til­lana een ijz­ing­wekkende uit­zon­der­ing.

Kun­ste­naar of niet, het mis­sen van een dier­bare, herin­ner­in­gen die onder je vingers van­daan glip­pen, elke vol­wasse­nen heeft er ervar­ing mee. Het mooie aan de kun­st die Hage­naars in het boek laat zien en aan de kun­ste­naars die ze spreekt, zijn de vele manieren waarop gemis wordt uitge­drukt. De Zuid-Afrikaanse Lebo­hang Kganye was ongeveer even oud als Hage­naars toen haar moed­er over​leed​.Om haar bij zich te houden fotografeerde Kganye zichzelf in de kled­ing van haar moed­er, in dezelfde pose en op dezelfde plek als de foto’s uit het fam­i­lieal­bum. Ze liet de oude en de nieuwe beelden in elka­ar overvloeien, haar overleden moed­er haarscherp, zijzelf wazig als een geestver­schi­jn­ing, voor alti­jd intens met elka­ar ver­bon­den.

Een even liefde­volle als krankzin­nige herin­ner­ing zag Hage­naars op een ten­toon­stelling in 1997: een gedra­gen herenon­der­boek op een sokkel, met sti­jf­sel rech­top gezet. Het blijkt een beeld van Job Koelewi­jn, de onder­broek van zijn vad­er, het werk een teken van de dood als een alledaagsver­schi­jnsel. En zo vol­gend de ver­halen, de herin­ner­in­gen en de kunst­werken elka­ar op, van woord­schilder­i­jen van Kim van Nor­ren (Sterk­er dan de dood is de liefde, 2022) en de memen­to-mori vlin­der van de Colom­bi­aanse Lore­na Tor­res tot de door Hage­naars zelfge­maak­te miniatu­ur garder­obe zoals ze zich haar moed­ers kled­ing herin­nert, in sobere gri­jstin­ten gefo­tografeerd door Paul kooik­er.
Hoewel het boek bove­nal een ode is aan het lev­en, is het raadza­am om het niet in een keer uit te lezen. Daar­voor zijn de ver­halen toch te verdrietig.

lees meer +
lijn

De Volkskrant: Karolien Knols, Hanne Hagenaars schreef een boek over herdenken in de kunst: ‘Iets maken is een belangrijk ritueel in een rouwproces’.

25 juli 2023,

Hanne Hage­naars schreef een boek over her­denken in de kun­st: Iets mak­en is een belan­grijk rit­ueel in een rouwproces’

Ver­dri­et dat een lev­en lang bij je bli­jft: hoe gaan kun­ste­naars om met de dood? Hanne Hage­naars nam de dood van haar moed­er als start­punt voor een boek over rouw in heden­daagse kun­st.
Zek­er, de dood had ze genoeg afge­beeld gezien in de beeldende kun­st. Maar wat ná de dood komt, het rouwen, het mis­sen, hoe je als nabestaan­den verder leeft en de overlede­nen bij je probeert te houden: dat zag Hanne Hage­naars (62) voor het eerst weer­spiegeld in een oude­man­nenon­der­broek.

Het was in 1997, tij­dens het Fes­ti­val aan de Werf in Utrecht. Op de ten­toon­stelling Wat af is, is niet gemaakt stond een werk van Job Koelewi­jn, Mon­u­ment van het tijdelijke: een witte onder­broek, opgesti­jfd, zwart gev­erfd en op een sokkel geplaatst.

Ver­bi­js­ter­ing, dat woord gebruikt ze voor wat ze daar, op dat moment, voelde. Het beeld had iets huiselijks en alledaags’, zegt Hage­naars, ten­toon­stellings­mak­er en pub­li­cist, in haar werkkamer in Ams­ter­dam. En tegelijk wist ik: dit gaat over iets groots. Lat­er vertelde iemand me dat het de onder­broek was die de vad­er van Koelewi­jn had gedra­gen op zijn sterf­bed. Een stuk­je stof dat om zijn dode lichaam had gezeten, door de han­den van de kun­ste­naar was gegaan, en op een ten­toon­stelling werd gep­re­sen­teerd: ik huiverde om er dicht­bij te komen, vond het bij­na te intiem.’

In haar nieuwe boek Mis­sen als een ronde vorm neemt ze haar eigen ervarin­gen rond de (vroege) dood van haar moed­er als start­punt voor een onder­zoek naar heden­daagse kun­st die over gedenken gaat. Ze sprak met de mak­ers in hun ate­liers, mailde, schreef brieven. Dook in de lit­er­atu­ur over rouw en ver­lies. Het is een boek gewor­den dat voorzichtig tast naar inzicht­en, naar wat kun­st en kun­ste­naars haar kun­nen leren – hoogst per­soon­lijk, en toch uni­verseel.

Ik sprak kun­ste­naars voor wie het ver­lies van een oud­er op jonge leefti­jd te groot was om te bevat­ten, en dacht: hoe kan het dat ik dat hele­maal niet zo heb ervaren? Na mijn moed­ers dood werd er nog maar weinig over haar gespro­ken, mijn vad­er hertrouwde snel. Als je niet meer over iemand praat, ver­lies je je herin­ner­in­gen. En als je ver­dri­et niet door­leeft, slaat het zich op in je lichaam en ben je, zoals ik merk­te, rond je 60ste opnieuw bezig met ver­w­erken.’
Hoe leef je verder na iemands dood, en hoe geef je ver­lies en gemis vorm? Dat waren de vra­gen waarmee Hage­naars op pad ging. Ter plekke liet ze zich lei­den door het werk en het ver­haal van de kunstenaars.

Zoals dat van Marenne Wel­ten, die al twintig jaar in ver­schil­lende ver­sies de woonkamer in haar oud­er­lijk huis schildert, de plek waar ze te horen kreeg dat haar vad­er was overleden. Pas toen ze met schilder­so­gen naar die kamer keek, vertelt ze Hage­naars, en die schilderde als een onbek­ende ruimte met een eigen kleur en com­posi­tie, verd­ween de span­ning die met dat moment te mak­en had, en werd het ver­dri­et leef­baar.

Of van Doina Kraal, die na de dood van haar geliefde Joodse oma Lola een instal­latie maak­te van alle nut­tige en nut­teloze spul­let­jes uit haar lev­en, The Sur­vival of the Faintest, met zorg gekozen uit de vijf­tien inbouwkas­ten uit haar huis. Losse gebor­du­urde bloemet­jes die je in de jaren der­tig gratis bij een pak­je sigaret­ten kreeg, een Ren­nie tegen bran­dend maagzu­ur, een gebro­ken vaas, een wan­del­stok, plas­tic bood­schap­pen­tassen, een ein­de­loze hoeveel­heid pot­jes en sleu­tels, een stuk­je hout dat wellicht ooit nog een nieuwe bestem­ming kon kri­j­gen. Een hoofd­kap­je van kantwerk dat het dien­st­meis­je van de fam­i­lie droeg toen oma nog jong was en in Duit­s­land woonde.

Het is een kunst­werk als een ode, vin­dt Hage­naars, niet alleen aan de oma van Doina Kraal. Het is een ode aan de din­gen die iets over het verleden vertellen. Met al die spul­let­jes’, schri­jft ze in haar boek, bouwde oma Lola haar eigen muse­um, als mon­u­ment voor de onschuld, een mon­u­ment dat herin­nert aan de tijd toen haar fam­i­lie nog recht van lev­en had, waarin de gedacht­en nog niet bezoedeld waren door de nazi-ideologie.’

Met Kevin Osepa sprak Hage­naars over La últi­ma ascen­sión, zijn film vol mystiek over een hoofd­per­soon die moet omgaan met het ver­lies van zijn broer die in zee is ver­dronken. Hij wilde een film mak­en waarin het onmo­gelijke kon gebeuren: dat een overleden per­soon op de een of andere manier terugkomt.
Ik ben tij­dens het mak­en van dit boek enorm ger­aakt door kun­ste­naars met een niet-west­erse achter­grond. Omdat ze, anders dan wij hier in onze gro­ten­deels ontk­erke­lijk­te samen­lev­ing gewend zijn, veel meer lev­en met het onbe­noem­bare, het spir­ituele. Door hun ver­halen leer ik, als niet-gelovige, om min­der te twi­jfe­len aan wat er buiten dit aardse lev­en is.’

En zo zit­ten er in Mis­sen als een ronde vorm naast kunst­werken als een pos­tu­um ook kunst­werken waar­van het mak­en een doel op zichzelf was, de enige manier was om elke ocht­end weer op te staan. Zoals de tekenin­gen die Marike Hoek­stra maak­te van haar op 4‑jarige leefti­jd overleden zoon­t­je, en die haar hebben geholpen om over hem te prat­en, ook met haar andere kinderen.’ Promi­nent zijn ook de kunst­werken die ertoe hebben bijge­dra­gen dat de mak­ers op de een of andere manier meer mede­do­gen kre­gen met hun oud­ers, zoals de gebor­du­urde foto’s van de oud­ers van Berend Strik, of de gigan­tis­che quilt die Bas Kosters maak­te van de garder­obe van zijn vader.

Dat je met elke streek van een kwast, elke bor­du­ursteek, elk gepriegel met een kleipop­pet­je je overlede­nen dichter­bij kunt halen – dat is wat Hage­naars uitein­delijk óók leerde. In haar poging de herin­ner­in­gen aan haar moed­er uit het verleden omhoog te trekken, maak­te ze na wat ze zich het meest voor de geest kon halen: de kled­ing van haar moed­er, maar dan in miniatu­ur. Ze staan afge­beeld in het boek, gefo­tografeerd door Paul Kooik­er. Of je nu een kun­ste­naar bent, of een ama­teur zoals ik, to craft is to care. Iets mak­en is een belan­grijk rit­ueel in een rouw­pro­ces. Daarom heb ik mijn eigen werk ook opgenomen in het boek. Als een aan­moedig­ing aan de lez­ers: als ik het kan, kun­nen andere mensen het ook.’

In het inter­view­boek Faith, Hope and Car­nage van Seán O’Hagan en Nick Cave las Hanne Hage­naars over de ste­un van het besef dat je als mens deel bent van een grot­er geheel. Daarin beschri­jft Cave hoe hij zich na het ver­lies van zijn zoon Arthur voelde. Nadat Arthur stierf, leek de wereld te vibr­eren met een eige­naardi­ge, spir­ituele energie (…) Ik was oprecht ver­rast door hoe vat­baar ik werd voor een soort magisch denken.’

lees meer +
lijn

Lucette ter Borg in het NRC over Missen als een ronde vorm

NRC 16 augustus 2023

De moed­er van schri­jf­ster en cura­tor Hanne Hage­naars (62) had vuur­vaste han­den — van hete pan­nen kreeg ze heus geen blaren -, en haar keuken­schort was bevriend met vlekken. Als Hage­naars’ driftige vad­er voor zijn werk bij Defen­sie in een andere stad was ges­ta­tion­eerd, daalde er een rust over het oud­er­lijk huis in Apel­doorn. Om en om mocht­en de kinderen bij hun moed­er in bed slapen. Koesterend. Veilig.

Maar Hage­naars’ moed­er stierf aan kanker toen Hanne acht­tien was. Haar vad­er had bin­nen een half jaar een nieuwe, blonde vrouw die tussen de lak­ens kroop. De dood van mijn moed­er”, vertelt Hage­naars in haar huis in de Ams­ter­damse Jor­daan, was een groot gat. Mijn vad­er, mijn zussen, mijn broer en ik praat­ten er niet over. Er bestond een overvloed aan stilte. Iedereen ging door met z’n lev­en, alsof mijn moed­er nooit had bestaan.”

Maar nu is er een boek, waarin de stilte ron­dom haar moed­er wordt opge­vuld. In dat boek rit­selt het gemis van haar moed­er door elke bladz­i­jde: poëtisch, lyrisch, kun­stzin­nig en ver­stild. Mis­sen als een ronde vorm is het tweede boek waarin Hage­naars beeldende kun­st ver­stren­gelt met lev­ensvra­gen. Haar eerste boek, dat in 2016 ver­scheen, droeg als onder­ti­tel: Hoe kun­st mijn lev­en red­de. Want dat betekent beeldende kun­st voor Hage­naars. Kun­st reikt hulp­mid­de­len aan om anders te kijken, anders te voe­len en andere wegen in te dur­ven slaan — dagelijks.

Opge­groeid in een gezin waar kun­st geen rol speelde, maar zeilen en bridge des te meer, was ze een buiten­staan­der. Ik zat onder een stoel en keek naar de anderen. Ik had een onvervuld ver­lan­gen naar iets diepers, iets grot­ers, maar ik wist niet waar ik dat kon vin­den.” Ze ging iets nut­tigs” doen: psy­cholo­gie stud­eren in Utrecht; ver­vol­gens werk­te ze vijf jaar als soci­aal werk­er. Maar het diepere’ bleef trekken. Ik dacht: ik moet mijn hart­stocht vol­gen.” Ze vond die bij kun­st­geschiede­nis en in de kun­st.”

Mis­sen als een ronde vorm telt bij­na vier­hon­derd pagina’s en omvat auto­bi­ografis­che ver­halen en gesprekken met zo’n der­tig heden­daagse kun­ste­naars. Som­mige van die gesprekken zijn gegoten in een gedicht, zoals die over Marike Hoek­stra die tekenin­gen maakt over haar overleden zoon­t­je. Ik dacht: Wat moet ik daarover zeggen?’ Dus toen heb ik een gedicht gemaakt. Ik probeer steeds een vorm te vin­den die past bij het kunst­werk.”

Alle kun­ste­naars zijn iets wezen­lijks in hun lev­en kwi­jt­ger­aakt: een vad­er, een moed­er, een kat, een man, een kind, een vader­land. Ze prat­en opval­lend open­har­tig over dat ver­lies, over de manier waarop ze rouwen en rouw ver­beelden in hun werk. Dat kan een gif­groene kat van papi­er-maché zijn, die herin­nert aan een dode, haast onzicht­bare huisgenoot (Mar­iëlle Videl­er). Dat kan een in zachte pastelt­in­ten geschilderde ode zijn aan de overleden kun­ste­naar Eli Con­tent (Kim van Nor­ren). Ook spreken de kun­ste­naars over de werk­ing van het geheugen, dat jam­merende diert­je dat uit een donkere plek tevoorschi­jn komt’, zoals Hage­naars schri­jft.

Hage­naars heeft een tedere pen en som­mige van de gesprekken zijn ware mini-romans, zoals die van mod­eon­twer­p­er Bas Kosters en Berend Strik. Een prachtig gebor­du­urd portret van Striks vad­er als prins Car­naval wordt aan­lei­d­ing voor een gesprek over de plot­selinge verd­wi­jn­ing van zijn moed­er toen hij tien was en de uitein­delijke zelf­mo­ord van zijn vad­er. Striks vad­er liet een kort brief­je na: Ik kan niet meer.’ Dat was het. Hoe leef je verder?

Toch is het boek meer dan tekst. Het bevat een schat aan foto’s van kunst­werken, bek­ende en min­der bek­ende, en daar­tussendoor sprokkel je – bij­na ter­loops – werken bij elka­ar die Hage­naars zelf heeft gemaakt. Een bor­du­ur­w­erk voor haar overleden dochtert­je Martha. Een zelf genaaid broek­pak, een glanzende gele jurk, een sportief wit tru­it­je: alles in mini­for­maat en zo gemaakt zoals Hage­naars zich de kleren van haar moed­er herin­nert. Fotograaf Paul Kooik­er maak­te er sobere zwart-wit foto’s van.

Ik wilde een rit­ueel voor mijn moed­er mak­en. Dat zijn deze kleert­jes gewor­den. Ik merk­te achter­af dat dit rit­ueel me dichter bij haar bracht. Ik wilde met die kleert­jes lat­en zien: iedereen kan iets voor een ander mak­en, tijd investeren in die ander. Het hoeft niet mooi te zijn. Je hoeft geen oplei­d­ing te vol­gen. Ik ben geen kun­ste­naar. Maar de tijd die je spendeert aan het mak­en, spendeer je in wezen met degene voor wie je het maakt.”



TK: staart­je van lev­en



In het mid­den van het boek schri­jft Hage­naars: Ikzelf scoor denk ik als abnor­maal op de rouwme­ter, want hoe kun je in zo ongeveer het staart­je van je lev­en opeens weer met je moed­er bezig zijn?’ De aan­lei­d­ing hier­voor, zegt zij, waren twee gesprekken en twee ver­halen die ze een paar jaar gele­den schreef over het werk van kun­ste­naar Simone Hoàng en de Nederlands/​Afghaanse Narges Moham­ma­di. Die gesprekken kwa­men bin­nen als een boe­merang”, zegt Hage­naars.

Moham­ma­di, ont­moette Hage­naars op de KABK in Den Haag. Voor haar afs­tudeer­w­erk bouwde Moham­ma­di een smalle gang die ze beplak­te met een laag hal­va. Hal­va is in Iran en Afghanistan de geur en smaak van ver­lies: je maakt de taart van bloem, karde­mom, suik­er en bot­er. Het is zwaar om hal­va te roeren tot een bruik­baar deeg”, zegt Hage­naars. Je roert met elka­ar en onder het roeren deel je de herin­ner­in­gen aan de overledene. De kracht van dat rit­ueel trof me diep.”

Simone Hoàng (1982) groei­de op in Ned­er­landse pleeggezin­nen. Haar per boot uit Viet­nam gevluchte moed­er kon niet goed voor haar dochter zor­gen en toen Hoàng acht jaar was, haalde Jeugdzorg haar uit huis. Pas na haar moed­ers dood, kreeg Hoàng vier foto’s van haar moed­er in han­den. Geen enkele foto gaf haar moed­ers huid­skleur goed weer, want een fotofilm is afgestemd op de witte huid. Hoàng besloot één paspoort­fo­to – waarachter een land en een voor­bi­je tijd schuil gaat — in ver­schil­lende kleur­baden te leggen. Zo ontstond een zacht gloeiend in memo­ri­am.

Simone vertelde dat mensen regel­matig vroe­gen naar haar boosheid. Was ze niet kwaad op haar moed­er? Ze zei: Natu­urlijk was ik weleens boos, maar ik kon alti­jd haar liefde voe­len.’ En toen schrok ik: waarom heb ik dit nooit bij mezelf onder­zocht, waarom heb ik na mijn moed­ers dood haar liefde niet echt toege­lat­en?”

Het is niet zo, benadrukt Hage­naars, dat ze pas sinds dit boek met de ver­w­erk­ing van haar moed­ers dood is begonnen, want dat is ze al sinds haar oud­ere zus Aldi een kwart eeuw gele­den op 39-jarige leefti­jd over­leed. Ook haar jong­ste zus Mar­ja is overleden, en Martha, Hage­naars’ eerste kind­je van één dag oud. Ik ben meer­malen in ther­a­pie geweest. Maar ther­a­peuten willen alti­jd maar dat je je boosheid naar boven haalt, en dat je – die afschuwelijke zin – je ver­dri­et een plek­je geeft.’ Ter­wi­jl de enige goede vraag is: hoe kun­nen we de liefde voe­len?”

Mis­sen als een ronde vorm begint met de dood, maar gaat er niet over. Het boek gaat over het lev­en en de dood die daar­bij hoort maakt van dat lev­en een cirkel, een natu­urlijk iets, eeuwige voort­gang. Dit boek gaat over veran­deren – ik ben zelf ook veran­derd tij­dens het schri­jven. Mijn laat­ste hoofd­stuk gaat over mijn vad­er die ik lang als het kwaad in ons gezin heb gezien. Ik begri­jp hem en zijn oorlogstrauma’s nu beter. En mijn moed­er, mijn zussen en mijn dochtert­je: die voel ik in mijn bot­ten, om me heen. Als ik door de stad fiets en ik zie bepaalde bloe­men, dan vóel ik mijn zus Aldi, dan voel ik het gemis. Dat gemis draag ik mijn lev­en lang bij me. Dat geeft niet. Ik hou ze bij me, al zijn ze dood.”



Hanne Hage­naars: Mis­sen als een ronde vorm. Uit­gev­er­ij Art Paper Edi­tions, 384 pp. Pri­js: 29,00. Het boek is te bestellen via www​.bol​.com

lees meer +
lijn

Joke de Wolf, Poesvormige leegte opheffen.

De groene Amsterdammer 13 september 2023

De dood van een naaste kan een grote schok zijn. Een men­geling van ver­dri­et, boosheid, oplucht­ing komt los. Meestal is er daar­na een gemis. Een gemis dat een lev­en lang kan bli­jven voort­duren. Een gemis dat je op de vreemd­ste momenten van achteren besluipt en naar bene­den kan trekken in een­za­amheid. En dat een vol­gende keer juist een warm gevoel veroorza­akt.

In 1974 liet het over­li­j­den van haar moed­er bij de toen acht­tien­jarige Hanne Hage­naars donkere, bij­na zwarte schim­melplekken’ achter op haar auto­bi­ografisch geheugen’, zo schri­jft ze op de eerste pagina’s van haar boek Mis­sen als een ronde vorm. Haar ver­dri­et kon ze ook lat­er niet vin­den. Haar vad­er heeft het miss­chien plat­ge­stampt toen hij in het zieken­huis stond te schree­uwen aan het ziekbed van haar moed­er, denkt ze. Haar vad­er hertrouwde bin­nen een half jaar, ze ging stud­eren in een andere stad, het gesprek ver­stomde.

Hage­naars is nu ten­toon­stellings­mak­er, schri­jver, ze was ini­tia­tor en tien jaar hoof­dredac­teur van kun­st­ti­jd­schrift Mis­ter Mot­ley. Sinds haar moed­er over­leed heeft ze een fas­ci­natie voor ver­loren herin­ner­in­gen. Haar oud­ere zus over­leed jong, haar pas­ge­boren dochtert­je ook. En nu ze een stuk oud­er is dan haar moed­er ooit is gewor­den, maak­te ze, om het teko­rt van de stilte goed te mak­en’, een boek.

Het boek is een raamvertelling. Na een auto­bi­ografis­che intro­duc­tie vol­gen maar lief­st vijftig korte hoofd­stukken waarin steeds één kun­ste­naar cen­traal staat die kun­st heeft gemaakt naar aan­lei­d­ing van het gemis van een naaste. Soms inter­viewt Hage­naars de kun­ste­naar, soms schri­jft ze een reportage van een ont­moet­ing, soms een gedicht, een brief of een lan­gere bespiegeling. Ze benoemt en deelt dan ook haar eigen ervarin­gen, soms geeft ze kun­st- of cul­tu­urhis­torische duid­ing met rel­e­vante citat­en van anderen.

De uitvo­er­ing is prachtig: de kunst­werken staan er in kleur en groot in, witte pagina’s tussen de hoofd­stukken geven ruimte om even adem te halen tussen de ver­halen – geen lichte kost. Hage­naars hanteert in al haar tek­sten een ik-per­spec­tief. In haar vorige boek, Geen wolk: Hoe kun­st mijn lev­en red­de (2016) had dat – de titel zegt het al – een duidelijke func­tie, ook in deze con­text werkt het goed.
De eerste pagina’s duikt Hage­naars diep in haar eigen zoek­tocht. Dat begint wat rom­melig, maar, inder­daad, er is ook geen logis­che vol­go­rde in deze gevoe­lens die we naar de bui­ten­cat­e­gorie hebben ver­ban­nen. Hage­naars type­ert eerst haar moed­er aan de hand van een paar anek­dotes. Plot­sel­ing zijn we in het nu, in een hotel in India om met een ayurvedis­che séance haar moed­er op te roepen. En warem­pel, het gezicht van haar moed­er ver­schi­jnt, ze praat, ze is mooi, maar zodra Hage­naars haar probeert aan te rak­en, verd­wi­jnt ze.
Terug in Ned­er­land boekt Hage­naars een sessie met een ener­getisch heal­er, die haar ont­vangt achter het Ams­ter­damse Muider­poort­sta­tion in haar boven­huis op de zithoek tegen­over het tv-scherm en de boed­dhabeelden. Som­mige bood­schap­pen die de heal­er opvangt klop­pen, andere type­r­in­gen zijn totaal ver­keerd, vrolijk noteert Hage­naars die mis­sers. Ze voelt de aan­wezigheid van haar moed­er wel, maar kan haar niet vasthouden.
Dat gebrek, dat ook een rooms-katholieke priester niet kan invullen, maakt haar toevlucht naar de beeldende kun­st begri­jpelijk en logisch. Rudy Kous­broek had het over de poesvormige leegte die hij zag en voelde toen zijn kat drie dagen zoek was, in dit boek gaat het over kun­ste­naars die het menselijk gemis een tast­bare, beeldende vorm geven.

Nan Goldin was veer­tien jaar toen haar oud­ere zus een einde maak­te aan haar lev­en. In de week erop werd ze ver­leid door een oud­ere man. Ze vond een lev­en van drugs en seks en fotografeerde alles. Het betekent het begin van The Bal­lad of Sex­u­al Depen­den­cy, Goldins lev­enswerk. Hage­naars: Daar is het feest, het lev­en waar­van ik droomde op mijn zold­erkamert­je.’ Hoewel zij rond de dood van haar moed­er een soort­gelijke sek­suele ervar­ing had, bleef zij bevroren op een stoel zit­ten’.

In de hoofd­stukken die vol­gen valt op hoe divers de ervarin­gen van de achterbli­jvers kun­nen zijn, en de manieren van ver­w­erken. Kun­ste­naar Berend Strik was 23 toen zijn vad­er bij de cre­matieplechtigheid verkleed als prins Car­naval in zijn kist lag. Ontluis­terend’, reageert Hage­naars. Het was een zelfverkozen dood, het gevolg van een trau­ma­tis­che jeugd, een bek­lem­mende religieuze moraal. Strik con­cen­treerde zich op de foto’s. Hij ver­g­rootte een foto van zijn vad­er, gemaakt tij­dens een car­navalsvier­ing, en bew­erk­te de afbeeld­ing met bor­du­ursteek­jes. Het is, zo sug­gereert Hage­naars, een manier om het lot in eigen han­den te nemen.

Schri­jf­ster Mirthe Berentsen, die op haar 25ste kort na elka­ar haar bei­de oud­ers ver­loor, richtte zich op de spullen. Met haar zus maak­te ze het oud­er­lijk huis leeg. De per­soon­lijke voor­w­er­pen die nie­mand mee wilde nemen, maar die tegelijk zo per­soon­lijk waren, legde Berentsen bij elka­ar. Van elke kamer maak­te ze een spul­len­fo­to. Elke kamer pro­duceerde zijn eigen afdruk, zijn eigen ansichtkaart’, schri­jft Hagenaars.

Het gaat over femi­cide in Ciu­dad Juárez, Mex­i­co, over moord op trans vrouwen in São Pao­lo. Man­nen wor­den ver­mo­ord om din­gen die ze doen, vrouwen omdat ze vrouw zijn. Een groot ver­schil’, zegt Tere­sa Mar­golles. Met trans vrouwen bor­du­urt ze patro­nen op een doek dat ze eerst over de grond sleepten waar de moord is gepleegd, om de ver­mo­orde op te nemen.

Hage­naars sug­gereert geen oplossin­gen, geen juiste’ manier om het mis­sen vorm te geven. Die is immers voor iedereen anders. Ook is er geen reden tot haast. Tijd is een onbe­trouw­bare part­ner in crime in het lev­en’, weet ze. Hage­naars laat zien dat beeldende kun­st geen com­plex jar­gon nodig heeft, geen dure galerie. Dat kun­st ook klein en per­soon­lijk kan zijn. En oplossin­gen kan bieden op momenten dat er geen woor­den zijn.

Een goed kunst­werk helpt je om gevoe­lens te ont­dekken en om ze te dra­gen’, zegt Berend Strik in zijn gesprek met Hage­naars. Dit boek is voor alle lez­ers met een klein of groot gemis een troos­t­end kunst­werk op zichzelf.

lees meer +
lijn

Leeuwarder Courant: Dirk van Ginkel, Kunst maken als rouwritueel.

Leeuwarder Courant

Hanne Hage­naars vroeg kun­ste­naars over­al ter wereld naar hun omgang met de dood van hun naas­ten. Ze verza­melde vijftig ver­halen en min­stens zoveel kunst­werken in een boek. Con­clusie: mak­en helpt.

Mis­sen als een ronde vorm van Hanne Hage­naars (1960) is een merk­waardi­ge uit­gave. Dat begint al bij de buitenkant. Het is een boek zon­der aan­pri­jzende flaptek­sten, zon­der foto en intro­duc­tie van de auteur, zon- der enige aan­duid­ing over aard en bedoel­ing van het werk. En dan is het omslag ook nog eens uit­slui­tend aan de achterkant van het boek­blok geli­jmd, zodat de rug met de aaneen­ge­naaide kater­nen open en bloot te zien is. Het geheel maakt daar­door een nogal kwets­bare en raad­selachtige indruk.

Het enige dat je weet als je aan dit boek begint, nadat je de pagina’s onder je duim door hebt lat­en snor­ren, is dat het een reeks korte tek­sten bevat met hier en daar een gedicht en verder veel afbeeldin­gen van kunst­werken. Er zit niets anders op dan te begin­nen bij het begin en gaan­deweg te ont­dekken wat de bedoel­ing is.
Hage­naars, tot voor een paar jaar gele­den con­ser­va­tor mod­erne kun­st bij het Fries Muse­um, leren we in de eerste tek­sten ken­nen als iemand die op jonge leefti­jd haar moed­er verloor.

Haar vad­er en diens snel aange­tre­den nieuwe echtgenote deden of de moed­er er nooit geweest was. We sprak­en nauwelijks meer over haar, alsof ze niet alleen dood was gegaan maar hele­maal uit ons lev­en was verd­we­nen. Wat ondenkbaar is.’
Hage­naars, inmid­dels oud­er dan haar moed­er werd, wil dat gemis op een of andere manier goed mak­en. De lez­er vol­gt haar op een zoek­tocht naar ver­loren herin­ner­in­gen. Via ener­getis­che heal­ers en sja­ma­nen met wie ze vooroud­ervelden bezoekt, tot aan een con­crete duik in een verza­mel­ing familiefoto’s.

Maar vooral trekt ze de wereld over om kun­ste­naars te bezoeken om hun ver­halen te horen over hoe zij omgaan met het ver­lies van dier­baren. En dat blijkt op vele manieren te kun­nen.
Door een instal­latie samen te stellen uit de spul­let­jes waarmee een geliefde oma zich omringde. Door de kamer waar de kun­ste­naar hoorde van de dood van haar vad­er telkens opnieuw te schilderen. Door van moed­ers oude lak­ens, hand­doeken en poet­s­doeken zachte knuffels te mak­en. En natu­urlijk door portret­ten te schilderen.

Maar ook kun je samen met anderen kun­st mak­en.
Een van de ontroerend­ste ver­halen is opgetek­end in Brazil­ië. Een groep­je trans­gen­der- vrouwen her­denkt de moord op een van hen door een grote witte doek over de grond van de plaats delict te slepen waar­door mod­der en bloe­dresten opgenomen wor­den. Op het doek bor-duren de vrouwen ver­vol­gens, als hom­mage aan de overlede- né, een prachtige voorstelling van hoop, ver­dri­et en verbin- ding’.

Hage­naars zelf ging ook aan de slag met tex­tiel op basis van de garder­obe van haar moed­er. Ze schri­jft: Ik heb de kled­ing opnieuw gemaakt, klein­er, de kled­ing zoals ik me die herin­nerde. Met iedere steek kwam ik dichter bij je. Met iedere steek vie­len we meer samen’.
Als lez­er van dit boek weet je, net als bij een rouw­pro­ces, niet wat je te wacht­en staat. In die zin is de kwets­bare fysieke ver­schi­jn­ing van het boek met z’n raad­selachtige gebrek aan infor­matie op z’n plaats. Pas als je het boek uit hebt en dicht­slaat, zijn alle losse draad­jes afge­hecht en is het ver­haal rond.

lees meer +
lijn

Happinez: Julika Marijn in gesprek met Hanne Hagenaars

Hanne Hage­naars is pio­nier in de wereld van de kun­st en schri­jver. Onlangs ver­scheen haar boek Mis­sen als een ronde vorm’. Het bevat gedicht­en, per­soon­lijke tek­sten, werken van Hanne Hage­naars en tek­sten gebaseerd op kunst­werken van anderen. Een boek over ver­lies, rouwen, mis­sen en rit­ue­len. Ze richtte een tijd­schrift voor jon­geren op over beeldende kun­st. Ze is cura­tor van ten­toon­stellin­gen en geeft les.

BODY

Het lichaam zie ik als de bron van het lev­en. We wor­den geboren uit een fysiek lichaam. Je bent als foe­tus let­ter­lijk onderdeel van je moed­er. Via het lichaam zijn we dus in de basis ver­bon­den. In het west­en zijn we zo los van het lichaam komen te staan. Voor mijn boek sprak ik veel niet-west­erse kun­ste­naars. Een Marokkaanse kun­stenares had haar moed­er afge­beeld met een groot lichaam en een heel zicht­bare vagi­na. Dat zag ze let­ter­lijk als de bron waar ze van­daan kwam. Dat raak­te me. In Marokko bezocht ik een bezoek een hamam en daar zie je vrouwen­lichamen in aller­lei soorten en mat­en. Vrouwen wassen, scrubben en ontharen elka­ar, er is veel zachtheid en lichamelijke ver­bon­den­heid. Daar zouden we wat van kun­nen leren. In het west­en moet dat lichaam maar slank en mooi zijn en aan aller­lei nor­men vol­doen. We zien onszelf vooral als indi­vidu. Door­dat we echo’s mak­en tij­dens de zwanger­schap, lijkt de baby voor de geboorte zelfs al meer op zichzelf te staan. Maar je bent als mens voort­durend via je lichaam met de wereld in verbind­ing. We voe­len de kou van de wind, de kracht van de zon. Maar het houdt niet op bij de huid en de geest. Er is een con­tin­ue uitwissel­ing met de buiten­wereld en alle infor­matie ver­w­erk je via en in het lichaam. Het met mijn eigen lichaam op mijn gemak zijn is op lat­ere leefti­jd gekomen. Ik doe alleen nog din­gen die ik fijn vind; mas­sages, wan­de­len en ik smeer met lekker ruik­ende crèmes. Maar niet meer met het doel om mijn lichaam in vorm te houden. Wan­neer het lichaam ophoudt om te bestaan, eindigt het lev­en. De dood is een groot raad­sel. Ik ben er al op jonge leefti­jd mee gecon­fron­teerd. Hoe ga je verder als mensen die dicht bij je staan over­li­j­den? Die vraag houdt me bezig. En hoe geef je het ver­lies en het mis­sen vorm?



MIND

Ik heb een baby’tje ver­loren dat een afwijk­ing had. Martha werd geboren met een water­hoofd­je. In die tijd dacht­en ze dat het beter was dat de moed­er het kind­je na de geboorte niet zou zien. Ik heb daar­door geen afscheid van haar kun­nen nemen. Dat ver­dri­et heeft zich opges­la­gen in mijn lichaam. Ik raak­te in mezelf opges­loten en voelde me schuldig en beschaamd. Tegelijk­er­ti­jd schrikt de omgev­ing en deinst ze terug. Jaren lat­er tij­dens een Ayurvedis­che kuur in India, waar ik veel lichamelijke behan­delin­gen kreeg, kwam het ver­haal ineens als een stroom door me heen. Ik kon het voor het eerst opschri­jven. Wat een bevri­jd­ing! Schri­jven geeft me heel veel vol­doen­ing. Ook heb ik een kunst­werk gemaakt over Martha: een kleur­rijk bor­du­ursel op zwarte stof. To craft is to care’ heb ik gemerkt. Bor­duren is med­i­tatief en helend. Door daar de tijd voor te nemen kon ik de verbind­ing weer voe­len met haar. Goed mak­en waar ik vond dat ik teko­rt­geschoten was. Het was een rit­ueel. Mijn moed­er over­leed op mijn acht­tiende. Heel ingri­jpend. Ook dat ver­lies heb ik des­ti­jds niet goed kun­nen door­voe­len. In de kist lag ze er heel vredig glim­lachend bij ter­wi­jl ze op aarde hele­maal niet zo was gelukkig geweest. Ik dacht: ze is daar veel gelukkiger’. Om de verbind­ing weer met haar te kun­nen mak­en, ben ik mijn moed­ers kled­ingstukken gaan namak­en, op schaalmod­el. Ik hield er als kind van om mee te gaan om kled­ing voor haar te kopen. Dan was ze op haar gelukkigst. Het uit­zoeken van de stof­fen en het teke­nen van de patro­nen was helend voor me. Door actief iets te doen houd je die per­soon en diens lev­en in ere. Je kunt met terug­w­erk­ende kracht de bal­ans wat her­stellen en de posi­tieve kan­ten eren. Zo hoef je niet ten onder te gaan in mis­sen en schuld en de overledene een beet­je bij je houden.



SOUL

De kun­st doet me steeds besef­fen dat ik een ziel heb. Alle kun­st houdt zich bezig met niet de materiele din­gen van het lev­en en met ver­halen. Ze kan ons ver­rijken met onbek­ende ver­halen en we kun­nen op die manier wat loskomen uit onze eigen kok­er. Zoals we nu anders gaan kijken naar onze geschiede­nis vind ik prachtig. We mak­en als mens steeds onze eigen ver­halen en daar­bij vullen we van alles in. Ik zou wensen dat we wat meer ruimte zouden lat­en. Ruimte om de ander écht te kun­nen zien, zon­der te veel oordeel. In deze polaris­erende samen­lev­ing kan kun­st helpen om ons meer met elka­ar te verbinden. De niet-west­erse kun­ste­naars met wie ik werk bren­gen het con­tact met de rit­ue­len, de vooroud­ers en het spir­ituele. Ik voel dat als een enorme ver­rijk­ing en houd van die spir­ituele kun­st. Zoals het Perzis­che rit­ueel om na het over­li­j­den van een dier­bare hal­va te mak­en. Samen ein­de­loos in pan­nen roeren ter­wi­jl je over het lev­en van de overledene praat. En dan die zoetigheid geza­men­lijk ope­ten. Dat is wat anders dan onze ziel­loze plak cake na de uit­vaart. De kun­stenares die ik sprak maak­te een hele grote muur van hal­va om te gedenken. Een indruk­wekkend kunst­werk. Ik omarm het idee dat het lev­en cir­cu­lair is. Dat de doden om ons heen zijn. Dat maakt ons min­der een­za­am. Mensen zeggen vaak: je bestaat niet meer als nie­mand meer aan je denkt’. Maar vol­gens mij zijn we alle­maal op een veel dieper niveau met alles en iedereen ver­bon­den dan dat we kun­nen denken.

lees meer +
lijn